dinsdag, augustus 27, 2002

Latinoland 14: Cristo, Chamar e Orgulho do África



Na bijna 2 weken heb ik me eindelijk kunnen losrukken van Rio en ben ik na een record-bustijd van 26 uur beland in Salvador, in het Noorden van Brazilië.

De laatste dagen in Rio waren vooral gevuld met strand, mensen kijken en door de stad zwalken. En oh ja, ook nog een bezoekje aan Rio's bekendste postkaart: de Cristo die met wijdgespreide armen uitkijkt over zijn stad. Het viel een beetje tegen moet ik zeggen, want hoewel Cristo alles kan zien vanaf zijn uitkijkpunt zo'n 700 meter boven de stad, is het beeld helemaal niet zo enorm dat jij het vanaf de stad kunt zien. Een beetje zoals de echte Cristo dus. Hoewel het uitzicht buitengewoon spectaculair is, deed het me al met al een beetje denken aan Manneke Pis in Brussel, waar je erg hard naar moet zoeken omdat het echte beeldje kleiner is dan de meeste souvenirs die ze van hem verkopen. Is dáár nou al die ophef over? In zo'n toeristisch deel van de stad blijkt Rio, naast hoofdstad van voetbal en carnaval, ook hoofdstad van tacy souvenirs: Veel Cristos van kristal, gevoetverfde Pão Açucars en lederen flessehouders met Copacabana-opdruk. Wow.

De Lonely Planet had al aangegeven dat het bellen in Brazilië "een uitdaging" kon zijn...Daar ben ik gelukkig helemaal niet vies van, dus heb ik deze de week geprobeerd een vliegticket te reserveren van Salvador naar Foz do Iguaçu.
1. De telefoon-cabines in Brazilië hebben in het algemeen de vorm van een grote, blauwe oorschelp en staan bijna óp de weg tussen de razende bussen. Das niet erg, want de meeste Brazilianen spreken vrij hard. Ik vind een nogal scheve telefoon op een relatief rustige Praça.2. Ik neem de hoorn op en draai het (gratis) nummer waarna veel geruis en vreemdsoortige klikjes en piepjes. Na drie keer proberen kan ik tussen het kabaal iemand van VASP ontwaren. Nu ben ik niet meer van plan los te laten, ook al wordt ik een beetje misselijk van een half-opgegeten broodje in de oorschelp (ik moet mijn hoofd flink naar binnen duwen om wat te kunnen horen). 3. Ik vraag naar iemand die "Fala Inglés/Castillano" (Engels/Spaans spreekt). Het meisje gaat op zoek. Na drie minuten niets wordt er opgehangen. De volgende poging loopt op hetzelfde uit. 4. Ik zoek een andere telefoon en vind er drie bijeen, waarvan één op kniehoogte (voor kinderen?). Ik kies er één met minder piepgeluiden, maar méér ruis. 5. Na mijn verzoek om een Engels/Spaanssprekende krijg ik nu een jongen die jofel roept: "ThatŽs me, baby!", wat mij zelfs voor een Braziliáánse luchtvaartmaatschappij redelijk vrijpoostig lijkt. Hij schakelt me door naar "reservaciones". 6. Door de "verbeterde lijn" kan ik nu een wachtmuziekje horen: Een Portugese automatische stem probeert in te praten tegen de storm van een nogal luid samba-bandje. 7. Na enkele minuten krijg ik iemand van reservaciones die zodanig in paniek raakt van mijn verzoek in het Spaans dat ze de telefoon ophangt. Tot drie keer toe. 8. In pure wanhoop (ik weet dat VASP de goedkoopste tickets heeft) bel ik de gratis nummers van alle drie de andere Braziliaanse luchtvaartmaatschappijen. Ik krijg één fax, één kiestoon en één keer een Portugees bandje met een ander nummer dat ik tot vier keer toe verkeerd versta (Varig, toch een internationale (!) luchtvaartmaatschappij). 9. Ik bel mijn "That's me baby"-vriend bij VASP nog maar een keer en leg uit dat het allemaal niet zo erg wil lukken. Hij geeft me een ander gratis nummer. 10. Het andere nummer werkt niet.11. Ik krijg wéér een ander nummer, helaas niet gratis, integendeel, mijn telefoonkaart loopt sneller terug dan een tickerband in een natuurkunde-experiment (bestáán die nog??). 12. Na 1x bellen (in gesprek) besluit de telefoon dat ik nu wel genoeg heb gebeld en laat het er verder bij zitten. Volgende telefoon.13. Oh joy! Het meisje aan de ander kant is van VASP reserveringen en spreekt vrij vloeiend Spaans. 14. Mijn achternaam is geen makkelijke naam voor een Braziliaan, wat blijkt als ik moet gaan spellen boven het geluid uit van een kind dat het op een brullen heeft gezet bij het kniehoge telefoontje (probeerde misschien ook een reservering bij VASP te maken...)15. Alles gaat lekker, tot ik halverwege mijn reservering merk dat mijn telefoonkaart tot 3 units is teruggelopen. Natuurlijk kan ik nog net de naam van mijn behulpzame vriendin vragen, maar niet mijn o-zo-essentiële reserveringsnummer. "Ik bel terug!", roep ik wanhopig tegen de kiestoon.16. Ik koop een nieuwe telefoonkaart (bij de drogist natuurlijk!)17. Ik bel opnieuw en vraag naar Helena. "Wie is dat?" kan ik uit het Portugees opmaken "Werkt die hier?" Tegen de tijd dat ik heb uitgelegd (in mijn állerbeste Portugees) dat ik al een reservering heb, maar géén reserveringsnummer, heb ik nog een kwart van mijn kaart over. 18. Het uiterst vriendelijke, maar niet erg snelle meisje biedt aan mij terug te bellen. Alleen jammer dat het nummer van mijn telefoon vrijwel onleesbaar is, zodat ik tenslotte maar een paar nummers op de gok roep. Zonder veel hoop wacht ik een paar minuten in het hokje. Nee dus. 19. Opgelost. De senhora van mijn Hostel spreekt niet alleen Portugees, ze kan er ook in schelden...en dat helpt! Ik vlieg zaterdagochtend en hoop van harte dat VASPpiloten beter in hun werk zijn dan VASPtelefonistes (afgezien van Mi Amiga Helena dan).20. Staartje. Als ik mijn ticket kom betalen op het VASP-kantoor blijkt dat ze (hoe kan het ook anders) nét die ochtend te tarieven hebben verhoogd. Of ik eventjes 70 reals extra wil betalen. Dat dacht ik toch niet! Maar er blijken ook voordelen aan het chaotiche systeem. Als ik namelijk naar een reisbureau ga en daar cash betaal, wordt mijn betaling vrolijk ge-antidateerd en betaal ik mijn oude prijs. Zo!

Salvador ligt in de Braziliaanse staat Bahia, de staat die bekend staat als de meest "Afrikaanse" van alle staten. Het grootste deel van de slaven kwam hier terecht en is hier gebleven. Dat betekent grote negers (pardon: Afro-Brazilianen) die mij met twee opgestoken duimen vanaf hn plastic-stoel-in-deuropening "Tudo bem?" (Alles goed?) toeroepen. Het betekent grote donkere vrouwen met gigantische gekleurde hoepelrokken en doeken om het hoofd en overal, óveral muziek. Als ik op zaterdagochtend om 10 uur aankom is de batteria (drumband) al aan het spelen en als ik om één uur terugkom na een avond uit (straks meer) oppert een oostenrijks stel om met zijn drieën wat te gaan drinken. Wegens muziek-kakefonie is er voor 3 uur 's nachts in Pelhorino geen slapen mogelijk. Salvador heet met recht "Cidade de Alegria"(Stad van de vrolijkheid)!

Salvador is trots op haar Afrikaanse roots. De stad heeft een prachtig Afrikaans museum waar, helaas alleen in het Portugees, wordt uitgelegd hoe de slaven in Bahia terecht kwamen. Hoewel in andere delen van Latijns-Amerika de slavenpopulatie zoveel mogelijk werd gemixt (om samenzweringen tussen de slaven te voorkomen) kwamen in Bahia vooral slaven uit Oost-Afrika (Benin, Nigeria, Angola) terecht. Hetgeen een unieke kans bood de eigen taal, voedsel, religie en muziek te behouden. Natuurlijk werd dit door de slavenhandelaars onderdrukt en heeft ook de tijd voor veel mixcultuur gezorgd. Maar nergens anders is Afrika zo voelbaar als juist hier.

Eén van de meest bijzondere uitingen van die Afrikaanse cultuur in Brazilië is de Candomblé. Camdomblé is een religie gebaseerd op de oude Afrikaanse geloven in één Oppergod en diverse Lagere Goden (orixás) met elk hun eigen karakteristieken en taken. Net als in de Europese mythen trouwden deze goden onderling en kregen ze kinderen, die ook weer goden werden. Toen de slaven het beleiden van hun geloof werd verboden werd de link met het katholieke geloof snel gelegd. De Goden werden verbonden met de Katholieke heiligen, die immers óók elk hun eigen taak en verhaal hebben. En zo konden de slaven ongehinderd doorgaan met het vereren van hun orixás. Heden ten dage heeft Salvador diverse terreinos, waar de gelovingen op bepaalde dagen samenkomen voor het vereren van één specifieke orixá. En zo'n "dienst" (érg Europees woord!) kun je bijwonen. De avond waarop ik ging stond in het teken van Omolú, de god van pokken en ziekten (gezellig!). Aangezien hij (schijnbaar) onder de pok-putten zit is zijn lichaam afgedekt met een groot masker van touw, wat hem een beetje op een grote zwabber doet lijken. Zijn Christelijke equivalent is St. Lazarus, die bij mijn weten ook niet zo'n goede gezondheid had. De terreino was ook een prachtige mix van vrome (witte!) heiligenbeelden en schilderingen van de Afrikaanse goden in vol ornaat. De terreino was stampvol mensen, zelfs mensen die door de ramen naar binnen leunden. Op een groet troon-achtige stoel zat de Mãe (moeder) van de terreino, een oudere dame in een gigantische groene glittertjesjurk (die zoals later bleek, er goed de wind onder had!) gesteund door twee dames van middelbare leeftijd (de lelijke stiefdochters). De Mãe begon met het voorzingen van een bepaald lied, wat werd "beantwoord" door de Mediums, de mannen en vrouwen in het midden van de terreino en de percussieband die in een hoek zat. De mediums dansten, heel Afrikaans, met veel sierlijke heup- en hand-bewegingen. Het eerste deel van de avond stond vooral in het teken van deze zang en dans. Daarna was het tijd om te eten. Gigantische kookpotten werden binnengebracht. Ik had die avond al redelijk uitgebreid getafeld, maar er was geen weigeren aan: het bananenblad in mijn handen werd overvloedig gevuld met rijst, kip, bonen en popcorn. Eet smakelijk. Daarna ging de zang en dans verder, maar het ritme werd duidelijk opgevoerd en de dansers dansten zich het leplazerus (wat heel toepasselijk was natuurlijk). Het duurde niet lang of één van de dansers, een dame van middelbare leeftijd, stortte zich luid brullend ter aarde. Ze werd ondersteund door de lelijke stiefzusters. Al snel volgden de andere mediums, ieder in hun eigen luidruchtige, of juist volslagen in zichzelfgekeerde trance. Er volgde een pauze, waarin de mediums tot zichzelf konden komen en zich omkleedden voor het hoogtepunt van de dienst. Hierin zijn de mediums verkleed als orixás, in prachtige kostuums mét attributen. Sommigen waren duidelijk nog niet helemaal over hun trance heen en begonnen al snel weer te gillen of soïcijns rond te zwalken. De drums hadden nu zo'n razend tempo bereikt dat zelfs enkele mensen van het publiek zich in de kring stortten. Hoe dit tafereel nog gerijmd kon worden met de Katholieke religie is mij een raadsel, maar de opzwepende muziek, de dansen en kostuums waren een hallucinerende ervaring!

Nog een aantal dagen gekleurde huisjes, stranden, opgestoken duimen en lekkere muziek en dan dient mijn vlucht naar de grens met Argentinië zich aan.

maandag, augustus 19, 2002

Latinoland 13: Copacabana, Cariocas e Favelas


Een week Rio en zoveel te schrijven dat ik niet weet waar te beginnen...

Op de Copacabana dan maar, die wereldberoemde strook zand gelegen aan een van 's werelds meest dichtbevolkte gebieden. Gedurende de week een rustig strand (ware het niet voor de hoeveelheid verkeer die ernaast raast), in de weekends afgeladen vol met Cariocas (bewoners van Rio) bezig met hun favoriete tijdverdrijf: zonnen, volleybal en het bekijken van het andere geslacht. Hier kan álles. Ben je 89, 150 kilo, wit en behaard en wil je in je blote bast, met je mobieltje aan je zwembroekje langs de boulevard joggen...Dan kán dat! Ben je 45, heb je hele grote borsten en wil je in je bikini op hoge hakken tijdens het spitsuur tussen de autos en bussen op de weg dansen...Dan kan dat! Zonnebrillen, walkmans, poedels, mooigevormde volleyballers in kleine broekjes, meisjes met uitpuilende bikinis en nóg kleinere broekjes, cocosnoten met rietjes, garnalen op een stokje, braziliaanse vlaggen, skates, vierwielige fietsjes, te bruine bejaarden, zandkastelen, kinderen in voetbalshirts...Het is kitch, zeker, maar prachtig om naar te kijken.

Na een week luieren aan het zwembad in Bonito was het de afgelopen week weer tijd om de toersit uit te hangen. En ik heb mij nijver van mijn taak gekweten met bezoeken aan het historische centrum, Ipanema, het Museo de Arte Contemporaneo (een Niemeyer-creatie), het Maracanã-voetbalstadion, het Sambodrome (waar het carnaval wordt gehouden) en het uitzicht vanaf het Pão de Açucar (Suikerbrood).Maar de grootste attractie van Rio zijn zonder meer de Cariocas. Zij zorgen ervoor dat een stad van 8 miljoen mensen geen koude, kille bedoeling wordt. Waar je ook bent, op welk uur van de dag (of nacht), er is altijd tijd voor een praatje, een grapje of een opgestoken duim. De weg vragen kan hier een langdurige bedoeling worden, aangezien de meeste Cariocas het als hun plícht zien je verder te helpen. Als zíj het dus niet weten wordt de dichtsbijzijnde voorbijganger aangeklampt, die vervolgens óók weer iemand vraagt, zodat je binnen no time (of eigenlijk binnen best veel time) het middelpunt vormt van een groep Cariocas die je allemaal moet vertellen waar je vandaankomt en dat je Rio zo leuk vindt en die vervolgens met elkaar in discussie gaan over de kortste weg naar jouw bestemming.

Cariocas houden van het strand, van bier, dansen, voetbal en Brazilië.Het bezoek aan Maracanã maakte de gekte voor het voetbal (voor zover nog niet bekend) alleen nog maar meer duidelijk. Voor het geval je twijfelde: Brazilië is in werkelijkheid geen Republiek, maar een koninkrijk. Haar koning heet Pelé. Foto's van zijn mooiste doelpunten, plakkaten ter ere van zijn 1000ste doelpunt, zijn gezicht op iedere denkbare reclame en de afdruk van zijn voeten bij de ingang van het voetbalmuseum in het Maracanã, broederlijk naast die van Romario (die overigens verbazingwekkend kleine voeten heeft!). Als de hoeveelheid vlaggen een meetlat is voor de trots van een bevolking op zijn land (en dat zou best eens kunnen) wint Brazilië zonder meer. Niet alleen vind je de Braziliaanse vlag op ieder openbaar gebouw, hangend in barretjes, geschilderd op muren en winkelruiten, maar iedere Braziliaan lijkt op zijn minst 2 shirts, een broek (of rok), een zwembroek (of bikini), een handdoek en een stel teenslippers te bezitten met daarop de nationale trots. Om er helemaal bij te horen heb ik mijn garderobe inmiddels uitgebreid met een topje gemaakt van een grote Braziliaanse vlag. Wieweet zien ze me nu niet meer aan voor "Argentina! Argentina!"

Een iets minder voordehandliggend toeristenbezoek was mijn bezoek aan Communidad Rocinha, de grootste favela ("sloppenwijk") van Rio. Niet een plek die je als argeloze blonde gringa zelf moet binnenwandelen, en dus ging ik met Alfonso, een gids. Wat cijfers: Rio heeft zoŽn 800 favelas, in totaal woont 20% van de bevolking in zoŽn wijk. Rocinha heeft ongeveer 60.000 inwoners. In geen enkele stad is het verschil tussen arm en rijk zo groot als in Rio. Dat wordt desde meer duidelijk als je de ligging van de favelas bekijkt: Rocinha ligt bijvoorbeeld slechts een kleine honderd meter van de huizen van plastisch chirurgen, doktoren en de Amerikaanse school. De meeste mensen uit deze rijke delen zullen nooit in hun leven een voet zetten in de favala: "te gevaarlijk". De crime-rate in de favelas ligt hoger dan in andere delen van de stad, maar de meeste problemen hebben te maken met drugs: drugsdealers in gevecht met de politie of met elkaar. En zolang je je daar verre van houdt is de kans om in de problemen te raken klein. Alfonso grapte zelfs dat de kans om in Rocinha beroofd te worden waarschijnlijk kleiner is dan op de boulevard van Copacabana. De drugsdealers, de mensen die in feite de dienst uitmaken in de favela, hebben geen enkele behoefte aan de politie die afkomt op dat soort kleine criminaliteit. En dus gaan de straatschoffies maar toeristen beroven in de stad. De ligging van de favela is hier en daar wat ironisch. Zo wonen de mensen van Rocinha gratis naast mensen die de hoogste huren van het land betalen, hebben ze het beste uitzicht van de hele stad en, wegens gebrek aan riolering stroomt hun afval via een open kanaal richting...de rijke stranden van Ipanema! Uitzicht over Rocinha is bijzonder: Honderden op elkaar gebouwde huizen. Op de daken mensen die zitten te praten, hun was doen en veel kinderen met vliegers. De meeste huizen zijn van steen, de bewoners maken gretig gebruik van het feit dat de Braziliaanse wet zegt dat mensen na 5 jaar in hun zelfgebouwde stenen huis mogen blijven wonen. En omdat de regering gratis verf verstrekt is een groot deel van de huizen in vrolijke kleuren geschilderd. De visieuze cirkel van armoede blijkt moeilijk te breken. Pelé en Romario zijn prachtige vorbeelden van mensen die erin zijngeslaagd aan de favela te ontsnappen (en ik heb heel wat kleine jongetjes op teenslippers gezien die zó in hun voetstappen kunnen volgen!), maar de meeste mensen die in de favela worden geboren zullen er hun hele leven blijven. De werkeloosheid in Rocinha is zo'n 18%, ongeveer 3 keer zo hoog als in de rest van de stad. En zoals zo vaak, heeft dat vooral te maken met gebrek aan (goed) onderwijs. Hoewel de overeid de laatste jaren, via sociale projecten, haar invloed in de favelas wat probeert te vergroten was het meest indrukwekkende punt voor mij de hoge organisatiegraad die de mensen in de gemeenschap zélf hebben gecreeerd. Waar geen openbaar vervoer is (omdat de straatjes te smal zijn) ontstaan mototaxis (motoren die je voor 1 real naar de stad brengen); waar mensen geen adres hebben en dus geen post kunnen ontvangen, ontstaan centrale verzamelpunten voor de post in privé-huizen. De hoeveelheid sociale en culturele projecten (vaak gefinancieerd door drugdealers!) is enorm en de mensen zijn tróts op hun communidad. De vraag rijst of je als NGO gebruik kunt maken van deze organisatiegraad, of dat het systeem juist gebaseerd is op het gebrek aan inmenging van buitenaf?

Voor het geval het je nog niet opgevallen was: Rio heeft mijn hart veroverd! Met alle problemen van een grote stad, de drukte, maniakale buschauffeurs, het vuil en de bedelaars. Maar ook met prachtige kleine buurtcafeetjes, weer eens heerlijke Europees aandoende winkels (Boeken! Kleding!), prachtige stranden en alles overgoten met dat heerlijke chaotische Latijns-Amerikaanse sausje....

maandag, augustus 12, 2002

Latinoland 12: Sol, Peixe e Gauchos

Na alle zware berichten over demonstraties, straatkinderen en mijnwerkers kan ik jullie berichten dat ik me (gelukkig?) ook nog druk kon maken over oppervlakkige zaken als het weer en mijn huidskleur (voor de geïnteresseerden: Mijn hoofd en armen zijn chocomel-kleurig, de rest van mijn lichaam moet nog een inhaalslag maken). Mijn eerste week in Brazilië heb ik namelijk doorgebracht met een enorme hoeveelheid nietsdoen aan het zwembad van mijn hostel. Nou ja, nietsdoen: ik heb bergen gelezen, in de zon gezeten, ben af en toe even op de fiets naar het dorpje geweest, heb caipirinhas (Braziliaans drankje met limoen en suiker) gemaakt, heb kaartspelletjes gespeeld en gekookt, want er was ook een keuken. Het hostel was bijna een Nederlands enclave, zodat ik mij middels allemaal Nederlandse kwaliteitsbladen weer op de hoogte kon stellen van het wel en wee van onze Nederlandse sterren.

En tussendoor heb ik dan ook nog wel écht wat ondernomen. Het plaatsje waar ik zat heet Bonito en zoals de Brazilianen zelf al aangeven: Bonito é bonito ("Bonito is mooi!"). De bustocht er heen was op zich al een belevenis. Grote borden waarschuwden voor overstekende herten, krokodillen en slangen. Mijn uit-het-raam-kijk-score betrof een heleboel vreemdsoortige vogels, een platgereden hyena en een miereneter die volslagen in de stress raakte toen de hele bus stopte en iedereen met zijn neus tegen het raam ging zitten. Verder weilanden vol koeien en palmbomen tegen zo'n kitcherige roze airbrush-lucht. Bonito zelf is uitvalsbasis voor een heleboel verschillende natuur-activiteiten. Zo ben ik een dagje wezen raften (stiekum was het meer een beetje dobberen en hier en daar met een grote plons van een waterval af) en heb ik een enorme grot bekeken vol stalagtieten en -mieten en een felblauw meer. Het hoogtepunt was echter wel een zwemtocht door de Rio Sucuri (ik hoorde pas later dat "Sucuri" Portugees is voor "anaconda"). Door een mooi uitgevallen foutje van de natuur heeft deze rivier een grote hoeveelheid calcium in haar wateren, dat alle vuil absorbeert en op de bodem doet neerslaan. Het gevolg is dat de rivier zo helder is als een pas gereinigd aquarium en dat je onderwater métersver kunt kijken. De rivier zit bovendien vol met enorme vissen en prachtige waterplanten. En nee Martijn, je mag er niet vissen! Maar zwemmen, of eigenlijk, dobberen, mag wel. Je wordt namelijk in een wetsuit en zwemvest gehesen waarna je je, gewapend met duikbril en snorkel, met de stoom mee laat drijven. Je wordt vriendelijk verzocht niet te hard te bewegen, om toch vooral de vissen maar niet te laten schrikken. Helaas had ik een klein probleempje. Gitty heeft het in Turkije al eerder kunnen aanschouwen: zodra je mij een snorkel geeft, verdrink ik. Ik heb geen idee wat er gebeurd, maar snorkelen is aan mij niet besteed. Gelukkig kan ik prima mijn adem inhouden (zo lang dat de gids zich af en toe een beetje zorgen om me maakte) en met die ingehouden adem kon ik net zo goed het leven onder de waterspiegel bekijken. De duikers onder jullie zal ik niets nieuws vertellen, maar het was buitengewoon wonderlijk en prachtig. De vissen op aanraakafstand voorbij zien zwemmen: kleine, razensnelle guppies, iets grotere vissen die zich met de hele groep gelijktijdig bewegen, erorme grote zwarte vissen die me wantrouwend aankeken, krabbetjes, planten die loom bewegen op de stroming van het water, het prachtige gefilterde licht... Bijna was ik de groep voorbijgedobberd op het punt waar we werden geacht de rivier uit te gaan: Nog een rondje!

Matto Grosso, de staat waarin Bonito ligt, staat naast zijn prachtige natuur bekend als het land van de gauchos. De staat telt 6 miljoen mensen en 25 miljoen koeien. En na de zwemtocht door de Sucuri heb ik me maar eens verdiept in het landleven. Vlakbij de rivier stond een grote Fazienda (mega-boerderij) waar een stel mannen met grote cowboyhoeden koeien aan het selecteren waren. De danig opgewonden beesten moesten door een soort sluis, waarna de grootste cowboyhoed bepaalde of het poortje naar links ("Ja, ik koop 'm") of naar rechts ("Nee") openging. De meerderheid van de koeien hier zijn nogal knokig, met veel te groot vel en een grote bult in de nek. Ik heb inmiddels geleerd dat het vlees van deze koeien niet echt lekker is, maar dat ze prima kunnen overleven op het taaie gras in Matto Grosso. Natuurlijk maakte ik mezelf weer volslagen belachelijk door blij te roepen "Tjee, kijk die grote stier eens!" bij het zien van een (eerlijk waar, belachelijk grote) koe. Stadskindje...De gauchos kom je, met paarden of grote camionettas, ook tegen in de dorpjes in de omgeving en op vrijdag gaan ze gezellig met zijn allen stappen in Campo Grande, de hoofdstad van Matto Grosso. Ze lijken, met hun hoeden en laarzen, in de grote stad volkomen "out of place". En afgezien van hun aanwezigheid, vind je de hoeveelheid vee in deze staat natuurlijk vooral terug op je bord. Want Brazilianen houden van vlees, véél vlees. De meeste porties hier zijn genoeg voor twee (of drie van mij). Een eetcultuur waarmee ik inmiddels heb kennisgemaakt zijn de restaurants "por quilo", waar je bij een buffet kunt opscheppen wat je wilt, om het later aan de kassa "per kilo" af te rekenen. Gevaarlijk natuurlijk, want ze zorgen er echt wel voor dat alles er zo lekker uitziet dat je je bord méér dan vollaadt!

Ik schreef het de vorige keer al: bij het passeren van de Braziliaanse grens verdween op slag het derde-wereld-gevoel. Veel mensen in modieuze kleding, met mobieltjes en stukken minder mensen die wezeloos op staat hangen (vooral veel minder kinderen ook). Ik besef heel goed dat dit in andere delen van Brazilië waarschijnlijk anders is, maar voorlopig valt het op. En dat niet alleen. Al in geen maanden heb ik de wegen, straten en bermen zo schoon gezien als hier! Voor iemand die in Nederland is opgegroeid zit de afschuw voor "dingen op staat gooien" er diep in. En Bolivianen en Peruanen gelijk lijken zich niets aan te trekken van de enorme zooi in hun prachtige landen. Soms krijg je ineens door hoe dat komt. Een Peruaans vriendinnetje, die wist hoe verontwaardigd ik werd van afval op straat keek hóógst verbaast toen ik mijn pindadoppen wél in de berm gooide. "Maar?!"... En toen moest ik proberen uit te leggen dat plastic en alumninium (snoepzakjes bijvoorbeeld) járen, soms decennia, blijven liggen en niet, zoals zij altijd had begrepen, binnen enkele weken verbranden door de zon. De Braziliaanse scholen schijnen de laatste jaren flink te inversteren in het milieubewustzijn van hun leerlingen. Terecht, met zo'n prachtig land, en laten we vooral hopen dat de vuilnisbelt hier beperkt blijft!

De bus van Campo Grande naar Rio nam 22 uur in beslag, maar met de Braziliaanse bussen is dat geen straf. Reclinable stoelen die beter sliepen dan veel hotelbedden in de afgelopen 3 maanden, prachtige gladde wegen en grote ramen met daarachter eindeloos veel sterren. 's Ochtends vroeg passeerden we São Paulo. Alleen het passeren in bus van deze miljoenenstad kostte al meer dan drie kwartier. In die tijd heb ik 5 McDonalds, 2 sambascholen, 3 voetbalstadions en 3 sloppenwijken gezien. Daarna nog een paar uur ongeduldig wachten op de eerste blik op Rio. Deze kwam toch nog sneller dan verwacht, maar dat kwam dan weer vooral omdat ik was vergeten dat het in Rio een uurtje later is dan in Matto Grosso. En omdat mijn horloge het even af laat weten na het raften, ben ik qua tijd helemaal een beetje de weg kwijt. Aangekomen in Rio gelijk in het diepe. Een aardige meneer uit de bus begon al met allemaal waarschuwingen en tips. Ik besloot eerst maar eens een hotel te bellen. Gelukkig dook mijn Braziliaanse vriend weer op toen ik Spaans aan het praten was tegen een onwillige hotelklerk. Zonder pardon nam hij de hoorn van me over "Zeventig real?" hoorde ik hem zeggen. En terwijl ik hard knikte riep hij iets in de hoorn dat leek op "Doe normaal man!". Toen hij me vervolgens aankeek en "Vijftig?" vroeg, wist ik niet hoe snel ik mijn duim op moest steken. Vervolgens ging hij mee naar buiten om daar verschrikkelijk ruzie te maken met drie taxi-chauffeurs tegelijkertijd. Voor ik met de taxichauffeur meeging (die kwalificeert voor de meest onbeschofte die ik ooit ben tegengekomen) kreeg ik nog zijn telefoonnummer mee voor als ik meer hulp nodig had.
Mijn hotelkamer blijkt uitgerust met televisie met pornokanaal en een nogal kinky spiegel naast het bed. Het lijkt erop dat niet iedereen deze kamer de hele nacht nodig heeft. Maar het hotel ligt ook 1 blok van 's werdeld beroemdste strand: De Copacabana! Dus bijna drie maanden na de Pacific heb ik gisteravond even naar jullie gezwaaid vanaf mijn kant van de Atlantic: "Dag mam!"Over de Copacabana, en de rest van Rio, de volgende keer.

zondag, augustus 04, 2002

Latinoland 11: Gays, Transportación y Brasileiro


Zoals jullie kunnen zien heb ik de treinreis overleefd. Daarvan zo direct natuurlijk een volledig verslag, maar eerst nog een verhaaltje vanuit Santa Cruz.

Want toen ik daar aankwam werd het al met grote letters aangekondigd in de krant: Santa Cruz (en ik gok wellicht wel geheel Bolivia) zou haar eerste Gay-parade gaan beleven! De artikelen varieerden van verbazingwekkend openhartig met fotos van een travestie-verkleedsessie tot tenenkrommende stukken van "deskundigen" die meningen vertileerden waarvoor Imam el-Moumni zich een beetje zou schamen. De parade begon anderhalf uur te laat (want het zijn natuurlijk wel Latino-homos) en zou een rondje maken langs de centrale plaza. De mannen, in prachtige kostuums en met praalwagens, kwamen niet verder dan driekwart. Precies op het punt waar ik stond (tegenover de Boliviaanse televisie) ontstond een bottelneck. De toegestroomde mensen stonden zó ver op de weg, dat de praalwagen niet kon passeren. Zoiets kan natuurlijk gebeuren tijdens een massaal evenement, maar de sfeer was onaangenaam.Van de in de krant aangekondigde 1100 homos was er tenslotte een kleine groep van ongeveer 50 mannen, die zich onder politiebegeleiding door de massa worstelde. Met het nodige geroep van meest-machisto-machisto-mannen. De culturele verschillen die ik tijdens mijn reis (reizen) tegkom zijn soms lastig, vaak leuk en eigelijk nooit onoverkomelijk. Zij hebben hun manier en ik de mijne, iets dat ik zoveel moglijk probeer te respecteren. Maar soms, zoals deze vrijdag, is mijn onbegrip te groot en is relativeren (``Maar ze zijn anders opgevoed`) érg lastig! Wat er in ieder geval bleef hangen is een levensgrote bewondering voor de jongens en mannen die in DEZE wereld, zo openlijk, "uit de kast" durven te komen.

Ik heb ook besloten maar eens een vraag te beantwoorden die niemand durft te stellen: ¨Maar wat dóe je dan de hele dag?¨Er zijn dagen dat ik musea, kastelen of dierentuinen bezoek, maar natuurlijk niet iedere dag. En als ik dan ook niet werk of studeer, wat dóe ik dan in godsnaam de hele dag?!Kortgezegd: meestal hetzelfde als jullie. Ik eet, ik slaap, ik doe boodschappen, ik douche, was mijn kleren en ga uit. Maar(bijna) alles hier gaat gepaard met net iets meer uitdagingen dan in dagelijks Delft. Mijn vader ontving ooit een vakantiekaart van een leverancier. Hierop een stripje bestaande uit twee plaatjes: Het eerste toonde een man op een comfortabele driezitsbank, biertje in de hand, kijkend naar een breedbeeldtelevisie. Zijn vrouw stond in de keuken (het is al een oude kaart...) aan het kookeiland, naast de koelkast vol koud bier. Het tweede plaatje toonde hetzelfde stel op vakantie. Hij in korte broek op een klapstoeltje, koelbox met lauwe biertjes, zij kokend op een wankel butagasje.Beter kan ik het niet uitleggen! Maar de uitdagingen maken het reizen tot wat het is. Zoals wellicht bekend ben ik geen licht in het vinden van mijn weg in een vreemde stad. Hoezeer de Lonely Planet ook zijn best heeft gedaan op de plattegrondjes in mijn gids, aan mij is het niet besteed. En dus vraag ik de weg. Niet één keer, maar op iedere straathoek. Overgenomen van Peruaanse vrienden die op mijn Hollandse-ik-doe-het-zelf-wel-vraag "waarom zo vaak?", antwoorden dat je zo niet alleen zeker was, maar ook nog eens aan de praat raakte met allemaal mensen! En zo wordt doel (het vinden van het postkantoor) een middel om met mensen te praten. Boodschappen doen, het kopen van een nieuwe broek, of het naaien van een gat in mij fototas wordt een ontdekkingstocht door de stad of over de markt. Ik ontmoet mensen, kom op onverwachte plekken en proef nieuwe dingen. En dus is het: Hoera, vanmiddag ga ik gezellig batterijen kopen!
Dezelfde verstrengeling van doel en middel merk ik in deze verhalen. Al vanaf mijn achtste houdt ik tijdens de vakanties een logboek bij (cadeautje van onze buurvrouw, een schippervrouw, die vond dat je geen tocht kon maken zonder...en ze heeft gelijk gekregen). De laatste jaren hebben de geschreven varianten (volgeplakt met folders en stukjes van medereizigers) gezelschap gekregen van deze internetverhalen om het thuisfront op de hoogte te houden van mijn belevenissen. Maar meer en meer worden de verhalen een doel op zich. Ik ben zo nu en dan in de stad te vinden met een plastic tasje vol bierviltjes en beschreven buskaartjes met zaken die ik jullie toch vooral niet moet vergeten te melden. En zo worden de verhalen ook een middel. Jullie helpen me te onthouden, op te merken, verder te vragen, te verwoorden, verrast te blijven en te kijken met 100 ogen. Bedankt daarvoor. Gracias. Obrigada.

Sinds mijn aankomst in Lima heb ik me al op heel wat verschillende manieren verplaatst:
* Bussen natuurlijk, hét vervoersmiddel in LatijnsAmerika. De meeste tot nu toe rammelend en met als beste onderdeel vaak de stereo. Heb gehoord dat dat vanaf nu (Brazilie, Argentinie en Chili) beter wordt (de bussen, niet de stereos).
* Micros en combis, het vervoer in de steden. Omgebouwde amerikaanse schoolbussen en busjes met ingeschroefde stoelen. Om in te stappen moet je zwaaien; uitstappen door "baja!" te gillen of hard op de wand (of het plafond) te timmeren. Te laag (voor een Nederlandse) en veel te vol voor de hoeveelheid mensen binnen. Maar het kost bijna niks.
* Boten op het Lago de Titicaca, of de boten die de bus vervoerden net over de grens met Brazilie. Riksja-achtige fietsjes in Puno die je naar het meer brengen, een soort opgevoerde invaliden-autootjes in Ica. En natuurlijk taxis, variërend van in-verregaande-staat van ontbinding tot letterlijk uit elkaar vallend. Altijd met praatgrage chauffeurs. Santa Cruz had op onverklaarbare wijze hand weten te leggen op een grote hoeveelheid Engelse autos waarvan het stuur naar de juiste kant was verplaatst. Zodat je als passagier zat aan te kijken tegen de meters (die het verder toch niet doen) en een groot gat, datsoms was opgevuld met een glimmende Jesus of een paars pluche konijn met "I love you" op zijn buik.
*Het laatste hoogte (of wellicht wel diepte)-punt was de trein die me vanuit Santa Cruz naar de grens met Brazilie bracht.Zoals gezegd: de meeste medereizigers waren niet echt lovend over deze trip. De dag dat ik een kaartje ging kopen stond er toevallig een trein, zodat ik een blik kon werpen op alle 4 klassen stoelen die de trein rijk was. Het eerste treinstel wat ik bekeek zag er matig uit, niet buitengewoon comfortabel, maar niet zo desastreus als ik me had voorgesteld. Het bleek de Pulman-klasse, de op-een-na-duurste stoel uit de trein. De eerste en tweede klasse (aanmerkelijk goedkoper) bestonden uit onverstelbare houten bankjes, zuinig bekleed met iets dat door moest gaan voor een kussen in skai. Ik besloot (vanuit financiëleoverwegingen en een ¨Dood zal ik niet gaan¨-houding) voor de eerste klasse. Na 1,5 uur kreeg ik enigsinds pijn in de lagere lichaamsdelen...en toen moest ik nog 16,5 uur! Pardon, maak dat 20,5...verschillende dorpjes langs de route hadden deze dag namelijk uitgekozen voor het opwerpen van blokkades ("Het gas mag niet door Chili!") op het spoor. Om kort te gaan: Zon, heet, meer zon, skai bekleding, geen Bolivianes meer (we zijn tenslotte bijna in Brazilie!), onderhandelingen met stakers, zwetende buurjongens, eindeloze rijen verkopers die misbruik maken van de situatie, politiechecks, meer politiechecks, bagage 2,5 uur later dan ik (ander treinstel).....

En is dat nou erg? Neu....de dag na mij kwam de trein namelijk helemaal niet aan, de mensen in die trein hebben de hele dág vast gezeten! En daarbij....ik ben in Brazilie!En ja, het is écht anders. Het oversteken van de grens tussen Peru en Bolivia was zoiets als het oversteken van de grens tussen Nederland en Belgie: De mensen hebben een iets ander accent, ze eten wat meer chocola, de wegen zijn wat slechter en de algehele puinhoop wat groter. Maar Brazilie....Ineens lijkt de derde wereld heel ver weg. Net over de grens stap ik in een taxi met airco die niet rammelt (en duur!) en het verschil met de verlegen, teruggetrokken Bolivianen en de nieuwsgierige, laawaaige Brazilianen valt al heel snel op. En dan de taal... Na twee maanden is het verstaan worden zo gewoon geworden dat ik onmiddelijk een Spaans verhaal afsteek tegen de taxichauffeur. Het loopt allemaal heel soepel, tot de goede man terug begint te praten...Ehm?! Maar wat is het mooi! Deze mensen lijken de hele dag te zingen. En andermaal beloof ik mezelf dat na Spaans, Portugees mijn volgende taal wordt!Over Brazilie de volgende keer meer. Het boezemt me wat angst in om te reizen door en verhalen over Brazilie, aangezien er een aantal mensen meelezen die heel wat meer ervaring in en kennis over dit land. Ik hoop dan maar dat mijn naieve blik zal zorgen voor glimlachen en niet voor opgetrokken wenkbrauwen!