maandag, oktober 17, 2005

Wandelen in Suriname


Twee weken Suriname... "Waarom Suriname?", vroegen veel mensen.
Natuurlijk zijn er de foto's van eindeloos regenwoud, er is roti en een zomercarnaval vol vrolijke, dansbare muziek. Maar meer dan dat alles was ik na verschillende jaren Latijns-Amerika wel eens benieuwd naar dat kleine stukje Hollands-Amerika. Hoe Latino zijn Surinamers? Of hoe Hollands?

Goud en grote auto's
De start was in Paramaribo, stad vol idioot Hollands aandoende gebouwen (van hout); winkels waar potten zuurkool en zakken zoute drop staan (naast flessen hot sauce en blikjes gifgroene "soft"); waar je Marco Borsato op de radio hoort (naast Surinaamse kaseko) en waar je namen tegenkomt als "Klein maar Fijn" (café) of "Blauwgrond"(wijk). Meer nog dan door zijn Hollandse tintjes valt Paramaribo op door de fantastische mix van culturen. In Nederland zijn Surinamers voor mij "gewoon" Surinamers, hier zijn het Hindostanen, Creolen, Javanen, Chinezen, Indianen, Bosnegers of een mengsel van één of meer van de voorgaande groepen, en iedere Surinamer lijkt ook te weten welk percentage bloed van het één of ander hij of zij door de aderen heeft lopen. Ranu, receptioniste in mijn eerste guesthouse in Paramaribo wist het in ieder geval precies: 75% Hindostaans, 25% Indiaans. Toen ik haar vroeg hoe dat nou in de praktijk mixt had ze een pragmatisch antwoord: best hoor, maar zelf trouwen met een creool is geen optie: Van een Hindostaanse jongen verwacht ze dezelfde spaarzaamheid en op de toekomst gerichte blik als zij van huis uit heeft meegekregen. En Creoolse jongens houden volgens haar vooral van "veel goud en grote auto's".

Het wedstrijdvogeltje
Waar in ieder geval iedere Surinaamse man lijkt te houden zijn vogeltjes. Iedere zondagochtend verzamelen de mannen zich vroeg op het Onafhankelijkheidsplein. Het is geen gezicht die grote auto's met even grote speakers te zien staan, daar enorme kerels uit te zien komen met in hun handen minikooitjes met piepkleine vogeltjes. Met de vogeltjes worden wedstrijden gehouden. Het vogeltje dat in een bepaalde tijd het meeste geluid produceert wint voor zijn baas een behoorlijke som geld. Robby was de bootsman die mij in zijn boot overzette van het centrum van Paramaribo naar de voormalige plantage Meerzorg. Ook hij had een kooitje met vogeltje op zijn boot staan. Hij legde me uit dat je zo'n beestje eerst jarenlang moet trainen door middel van voorfluiten. Is het vogeltje getraind dan kun je er wel 1500 euro voor vragen, of er in wedstrijden veel geld mee verdienen. Robby was gepikeerd over het feit dat een verandering in de regelgeving ervoor zorgt dat hij zijn getrainde vogel tegenwoordig niet meer mee kan nemen in het vliegtuig naar Nederland (is dat handbagage?). Zijn vogeltje hing bij het oorverdovende geluid van de motor ondertussen nogal paniekerig ondersteboven in zijn kooitje. Hij zag er niet uit of hij graag naar Nederland wilde....

Wandelen, op de fiets
Na enkele dagen Paramaribo was het tijd om de omgeving eens op een heel andere manier te verkennen: ik huurde een fiets en na de overtocht met Robby en zijn vogeltje stond ik, gewapend met drie bandenwippers, een slot en een pompje, klaar om de plantages te gaan verkennen. Vanuit de lucht had de omgeving van Paramaribo er bijna Hollands uit gezien: de oude plantages zijn aangelegd door Zeeuwse boeren, die blijkbaar hun meetlinten uit Nederland hadden meegenomen: naast de kronkelende Surinamerivier liggen nauwgezet rechthoekige lappen grond, met namen als "Dordtrecht" en "Rust en werk". Van de oude plantages is, afgezien van wat sluisjes en oude gebouwen, weinig meer over. Het uitzicht is er niet minder om: Kleine huisjes met veranda's tussen wuivend gras, mensen die gezamenlijk bouwen aan zuurstokkleurige moskeeën, bidvlaggetjes naast en Bollywoodmuziek uit de -klaarblijkelijk- Hindostaanse huizen en overal Chinese supermarktjes beschilderd met oer-Hollandse merken als Zwitsal en Douwe Egberts. De kinderen zwaaien, de volwassenen zijn openlijk verbaasd dat ik daar alleen fiets: "Waar is de rest?". Maar zij zijn niet de enigen die in verwarring zijn. Verschillende keren probeer ik mensen uit te leggen dat ik niet aan het wándelen ben: "Nee meneer, ik ben op de fiéts!". "Ja, ja....aan het wandelen, op de fiets", wordt er glimlachend volgehouden tot ik uiteindelijk mijn fout moet bekennen: in Suriname fiéts je niet, je wandelt; op de fiets!

Indianen en stokbrood
Galibi ligt aan de oostgrens van Suriname, gescheiden van Frans-Guyana door de Marowijne-rivier. Het bestaat uit een aantal kleine woonkernen, bevolkt door indianen, slechts bereikbaar per boot. Ik vertrok 's ochtends vroeg uit Paramaribo en kwam na een hobbelende rit van drie uur, gekleurd door prachtige uitzichten vanaf de Surinamebrug over Paramaribo, mijn medereizigers die om 10 uur 's ochtends aan de nasi begonnen en hulpeloze flarden muziek vanuit een kapotte taperecorder, aan in het plaatsje Albina. Onmiddellijk wrongen zich tientallen Frans-roepende mannen het busje binnen die mij met de boot wilden overzetten naar St. Laurent du Maronie, een klein plaatsje aan de Frans-Guyanese kant van de Marowijne. Gelukkig ontfermde de enorme chauffeur van het busje zich even over me: hij dirigeerde iedereen met veel misbaar het busje uit en reed me een stukje verder langs de waterkant, op zoek naar een boot die me naar Galibi kon brengen. In plaats van een boot vonden we 3 mannen die in de schaduw van een oude bus (waarin nu een Chinese supermarkt was gevestigd) een djogo (literfles) Parbo-bier soldaat zaten te maken. Omdat mijn chauffeur er echt vandoor moest ging ik er maar bij zitten, ondanks hun weinig bemoedigende schouderophalen toen ik naar de boot vroeg. Op het moment dat ik het hele Galibi-avontuur begon te heroverwegen en ik bedacht misschien toch maar de boot te nemen naar St. Laurent, verschenen er ineens twee kortgebroekte, zeer witte dames van middelbare leeftijd: Bakra's! (Nederlanders!); een georganiseerde reis, die diezelfde middag nog per geregelde boot zou vertrekken naar Galibi. Na een beetje kletsen met de Surinaamse gids mocht ik mee, en na een boottochtje vol joelende 60ers werd ik afgezet in Christianskondre, één van Galibi's woonkernen. Gids Terence stelde me voor aan zijn oom, Meneer Vincent, een dikbuikige Indiaan die de godganse dag in zijn onderbroek door het dorp slenterde. Meneer Vincent had een guesthouse (een houten hut tussen de bomen, met uitzicht op de rivier) en mijn aankomst veroorzaakte een aanval van grote schoonmaakwoede bij hem: mijn hut werd geveegd, de badkamer geschrobt en de gigantische koelkast moest verplaatst, om vervolgens gedurende mijn gehele verblijf in Galibi hopeloos klem te staan voor de ingang van mijn hut. Het maakte allemaal niet uit: er was een beeldschoon strand met palmen en visserbootjes, warm water in de rivier en naarmate de dag vorderde steeds hogere golven om heerlijk in te zwemmen. Overdag wandelde ik door het dorpje en kletste ik met Suzy, een 10-jarig Surinaams meisje op familiebezoek. 's Avonds las ik mijn boek of praatte ik onder het geraas van de generator met meneer Vincent over het dorp en zijn stichting die er een community-radio had opgezet. De laatste dag nam hij me mee om het project te bekijken: een ruimte van nauwelijks 8 vierkante meter, waar muziek-, culturele en voorlichtingsprogramma's worden gemaakt in de lokale taal, voor zo'n 2000 indianen uit de omgeving. Voor ik terugging naar Paramaribo maakte ik nog een kleine uitstap naar Frans-Guyana, waar de straten de naam dragen van president de Gaulle, waar keurig opgepoetste kinderen met gloednieuwe rugzakken onderweg zijn naar school en waar ik natuurlijk een "asiette de fromages" met stokbrood moest eten in een bistro met authentiek-arrogante Franse bediening.

Eten, natuurlijk
Als er één terrein is waarop ik heb kunnen genieten van de Surinaamse mix is het wel het eten. Misschien afgezien van Argentijnse biefstukken, Braziliaanse moqueque en kreeft in Nicaragua heb ik zelden zo genoten van eten in Latijns-Amerika als juist in Suriname. Iedere etnische groep heeft zo z'n eigen gerechten en het totaal is goed voor een enorme variatie aan heerlijkheden. Aan de waterkant, een groepje kleine eettentjes aan de (het woord zegt het al) waterkant kun je heerlijke garnalen- of rundersaté eten, met een overvloedige hoeveelheid kousenband en een knalroze kokosdrankje. De atmosfeer van groepjes oude mannetjes die elkaar sterke verhalen vertellen krijg je er gratis bij. Javaans eten kun je ook fantastisch in Blauwgrond, waar grote villa's en piepkleine warungs elkaar afwisselen. Dan is er natuurlijk de creools-Surinaamse keuken, met pom, cassave en bakkeljauw. En de Hindostanen die hun bijdrage leveren met roti, die je natuurlijk eet bij Roopram. De zaak doet qua interieur aan als een McDonalds, als je even niet let op de grote handenwasbak achterin. Want roti, dat eet je nu eenmaal met je handen!En voor de groepen Nederlanders die het allemaal niet meer aankunnen, de exotische vruchten en de hete nasi, kun je in het uitgaansdeel van Paramaribo (bevolkt door Nederlandse expats en stagiaires) ook terecht voor een Hollands karbonaadje of de obligate bitterbal. Omdat mijn eerste guesthouse vol was bij terugkomst in Paramaribo, vond ik een ander waar ik een kamer had direct naast de keuken van het bijbehorende eethuisje. Het zorgde voor veel gezelligheid met het personeel. Na het eten zat ik 's avonds vaak uren te praten met het Javaanse echtpaar dat de tent runde. Zij hadden 25 jaar in Rotterdam gewoond en waren pas sinds 1,5 jaar weer terug in Suriname, waardoor ze een unieke en humoristische kijk hadden op hun land. Ondertussen kon ik genieten van de grappen in de keuken en de op hol geslagen hormonen van de bedienende jongens als er weer eens een groepje Nederlandse stagiaires plaatsnam in het restaurant. En na ieder uitstapje was het weer leuk terugkomen, omdat iedereen wilde weten hoe het was en wat ik nu weer had meegemaakt.

Adoptie, bolletjes en olie
De familie van Ranu, mijn receptioniste uit Paramaribo, komt uit Nieuw-Nickerie, een plaatsje dat mij door verschillende mensen was beschreven als het saaiste plaatsje van Suriname, met vooral veel muggen. Mij maakte het niet zoveel uit. Zoals zo vaak op reis vond ik het wel leuk om een soort adoptiefamilie te vinden. Ranu regelde dat ik kon logeren in het huis van haar oma, een prachtig houten huis met een enorme veranda, waar de hele dag kinderen en kleinkinderen binnenvielen die rond het middaguur collectief op matrasjes en in hangmatten de hitte wegsliepen. Hoewel Ranu haar familie telefonisch had ingelicht dat ik een meisje ben "dat best makkelijk zelf dingen onderneemt" nam Kishan, haar oom, me overal mee naar toe. Op zaterdag gingen we naar de Zeedijk van Nickerie, een Hollands aandoende dijk (niet zo vreemd, want gemaakt door Hollandse ingenieurs) die on-Hollands zicht biedt op Guyana, rijstvelden, palmbomen en een grote Hindoestaanse tempel met overal bidvlaggen. Er was een feest dat zo'n tweeëneenhalf uur te laat begon, tot grote ergernis van Kishan. Ik vermaakte me wel, met het kijken naar de mensen. Zelden zag ik zoveel goud, glittertopjes en synthetische overhemden bijeen! Toen de band eindelijk begon kon ik me verbazen om iets dat Surinamers in ieder geval meer Nederlands dan Latino maakt: Er werd niét gedanst! Mensen bleven eerbiedig 20 meter van het podium staan, stokstijf, zonder ook maar één heup te bewegen. Pas toen een paar kinderen het voorbeeld gaven (en in alle eerlijkheid: dat zag er verre van Nederlands uit!) en de band in opperste wanhoop CD's begon te beloven aan mensen die een dansje zouden wagen kwam er wat volk los. De volgende dag belde Kishan me op: de hele familie ging naar de dierentuin en hij wilde weten of ik ook mee wilde. Enkele uren later zaten we daarom in de auto met Kishan, zijn vrouw, twee van zijn kinderen, een neefje, een nichtje, oma en ik. De dierentuin was piepklein, vol met lokale dieren en verder niet heel bijzonder, maar met kinderen naar de dierentuin is leuk in álle landen. Rijdend door Nickerie en omgeving wees Kishan me op een aantal prachtige villa's in aanbouw. "Bolletjes", merkte hij droogjes op. Ergens had ik gelezen dat op iedere dagelijkse vlucht van Paramaribo naar Amsterdam een geschatte hoeveelheid van 25-30 slikkers zitten. Kishan beweerde dat het er meer waren, sommigen bekend bij hem. De pakkans is groot (om van het risico op een geknapt bolletje maar niet te spreken), maar áls je het redt wacht thuis in Suriname een leven dat een stuk beter is dan toen je er wegging. Voor mensen waarvoor iedere dag een gevecht is om te overleven is het dilemma duidelijk. In ieder geval wordt er voldoende gedaan om potentiële slikkers te ontmoedigen en iedereen die het tóch in zijn hoofd haalt de stuipen op het lijf te jagen. De check-in op Zanderij voor de terugkeer naar Nederland begint drie uur van tevoren en behelst een gesprek met een chagrijnige douanier, een uitgebreide fouillering (in een kamertje dat dreigend "visitatie" heet), het compleet uitpakken van je handbagage (wat een klus op zich is met Surinaamse dames die vertrekken met voor de hele vakantie genoeg tupperware gevuld met maaltijden van thuis), het fotokopiëren van je paspoort en het scannen van alles dat los en vast zit. Aankomst op Schiphol is zo mogelijk nog intimiderender, omdat bij het verlaten van het vliegtuig de honden al in de slurf staan te wachten. Mijn verbazing (en verontwaardiging) groeide met de "persoonlijke gesprekken" met de douane, die bij mij gingen over mijn vakantie in Cuba (hij zag het stempel in mijn pas) terwijl mijn bejaarde (Surinaamse) buurvrouw werd ondervraagd over het salaris en de baan van haar dochter, die haar ticket had betaald. Ik snap dat de douane ook maar haar werk doet.... maar iéts klopt hier niet.
Naast de bolletjes was er ander groot nieuws tijdens mijn verblijf in Suriname. Nauwelijks een week voor mijn aankomst waren de prijzen van de olie zodanig verhoogd dat de kranten, taxi- en buschauffeurs het over vrijwel niets anders hadden. Minder auto's op de weg, duurder brood en hogere prijzen voor toeristen waren de eerste opvallende dingen. In eerste instantie had ik niet erg door wat er aan de hand was tot ik in de bus naar Nickerie het prijsverschil tussen vóór en na zag: een ritje dat de week ervoor nog 8,75 Surinaamse dollar kostte, was nu 13,10! En als je dat niet voor je lol, maar voor werk of familie moet betalen is dat een enorm verschil. De krant verhaalde over compensaties ("maar van welk geld?", vroegen mensen zich openlijk af), stakende leraren en rijstboeren en de grote vraag of na de zomervakantie (eind september) de scholen wel weer zouden kunnen beginnen. Nog afgezien van stakende leraren hebben deze namelijk te maken met leerlingen uit grote gezinnen, die soms van ver moeten komen..... en hoe moet dat betaald worden?

Naar het bos
Als ik ooit één understatement heb gehoord is het wel de aanduiding die Surinamers gebruiken voor de onmetelijke, ondoordringbare groene jungle die hun achtertuin vormt: "Het bos".... "Ben je al naar het bos geweest?"Natuurlijk ging ik! Jaw Jaw is een dorp van boscreolen (afstammelingen van de ontsnapte slaven), zo'n 4,5 uur rijden over een oncomfortabele weg en een dik uur varen vanaf Paramaribo. Naast het feit dat de weg ongeplaveid was, bestond de grond uit een knalrood-oranje stoflaag die de omgeving een aanzien gaf van oude foto's en mij en mijn medereizigers nog dagenlang rode oor- en neusgaten bezorgde. Het dorp maakte echter alles goed: het lag op een hoge heuvel, die uitzicht bood oven een prachtige stroomversnelling en we verbleven in kleine hutjes met bedden, klamboe en 's avonds licht tot de generator werd uitgezet. 's Ochtends stond ik vroeg op om te kijken naar het gemeenschapsleven in de stroomversnelling: de vrouwen die er hun was deden, de mannen die hun boot aan de praat probeerden te krijgen en de jonge jongetjes die er zwommen en die met hun gespierde, natte, donkere lijfjes en hun trots-stoere houding beeldschoon fotomateriaal waren (ware het niet dat de gemeenschap in het algemeen niét op de foto wilde). We zwommen in de stroomversnelling, met de jungle op de achtergrond en voeren met de korjaal (smalle, ondiepe boot) over de rivier naar andere dorpjes in de omgeving. En we wonnen langzaamaan het vertrouwen van de kinderen, die stiekem achter hun hutje tóch wel op de foto wilden. De laatste avond werd er muziek gemaakt door een groep jongens uit het dorp en dansten we tot we erbij neervielen; met blote voeten in het zand, onder duizenden sterren met tussen het getrommel door het geluid van bronstige brulkikkers. Een prachtig besluit van de reis....

En zijn het nou Latino's? Nee. Zijn het Hollanders? Al helemaal niet. Misschien is het eerder India. Of Indonesië. Of wellicht toch Afrika? Ik ben er nog niet uit....