zaterdag, mei 28, 2005

No es fácil (3) - Cuba



Het gaat allemaal veel te snel! Nog drie dagen en dan sta ik alweer op Schiphol en er valt nog zoveel te zien, te ontdekken en te schrijven. Dat schrijven zal ik jullie niet allemaal in één keer aandoen, waarschijnlijk laat ik nog wel weer een keer van me horen als ik weer terug ben en alles een beetje is bezonken. Voor nu: eerst een verhaaltje over Oriente, het Oostelijk deel van Cuba, waar het nog warmer is, de mannen nog warmbloediger (in elk geval laten ze nog meer van zich horen op straat) en waar de mensen nog onverstaanbaarder praten. En bovenal het deel van het land waar zich Cuba's tweede stad bevindt: Santiago de Cuba!

Mi Gran Hermano
Laat ik het maar gelijk zeggen: ik ben veliefd op Santiago! Op de heuvels, op de doorkijkjes door smalle steegjes, op de stijle trappen, op de zee en de bergen erachter, maar vooral op de Rumba's (feesten a lo Cubano) die de hele nacht kunnen duren. Het is veel minder een stadse stad dan je zou verwachten. Zoals in zoveel kleinere plaatsen in Cuba kent iedereen elkaar of blijkt iedereen op de één of andere manier familie van elkaar. Ook ik blijk in Santiago familie te hebben. Altijd gedacht dat ik enig kind was?! Niet dus! Mijn Cubaanse broer heet Alexis, runt een Casa in Santiago (waar ik verbleef dus) en is een enorme neger (zowel in de lengte als in de rondte) die veel grote gouden kettingen en hawaihemden draagt en die om de kleinste dingen in een onbedaarlijk aanstekelijk gegiebel uitbarst. In Santiago regelde hij CDs en sigaren, riep mannen met foute bedoelingen tot de orde (die niet wisten hoe snel ze hun excuses moesten aanbieden als ze mijn enorme lijfwacht zagen!) en belde me iedere dag in de plaats van mijn volgend bezoek, Baracoa, om even te weten hoe het was. Hij nam me een dag mee naar búiten de stad "a lo Cubano" (op z'n Cubaans: in stikvolle bussen en open vrachtwagens) om de basiliek van El Cobre te zien, waar de Virgen de la Claridad huist, door Johannes Paulus II zelf ingezegend als de beschermheilige van Cuba. Overal lagen briefjes en bedankjes in de vorm van babykleertjes, schooldiploma's, Olympische medailles en zelfs iets dat leek op een vlot (waarschijlijk is Florida bereikt!). Daarna aten we vis op Cayo Granma, een allercaraïbist eilandje, met veranda's en spelende kinderen in schooluniform en praatten we over politiek en de toekomst.

El Coro Madrigalista
Ook in Santiago, in het Carnavalsmuseum (Santiago heeft na Brazilië het beroemdste en volgens mensen hier natuurlijk het beste carnaval ter wereld) ontmoette ik Roberto. Roberto zingt en danst bij de groep die optreedt in het museum, maar hij mocht die dag niet meedoen. Hij had straf, omdat hij een dag naar het strand was geweest in plaats van op te treden. Hij nodigde me uit (of in eerste instantie was het misschien eerder: hij dáágde me uit) om een avond te gaan dansen in "El Coro Madrigalista" (ja, dat moest ik ook even opschrijven!). Dit gebeurde natuurlijk niet voordat Alexis Roberto op voorhand uitgebeid had gewaarschuwd, maar toen kon er toch echt gedanst worden.El Coro bleek een fantastische tent met Cubanen tussen de 16 en 96 die voor vijf peso entree (ik betaalde een dollar) op rijen stoeltjes zaten en een geweldige band van bejaarden, waarvan er één met gigantische jampotglazen. Iedereen danste met iedereen. Ik met Roberto, Roberto met zijn zus en ik met een een hoogbejaarde man die compleet uit zijn dak ging en die mij, toen een nummer onverhoopt niet werd afgemaakt, stevig om mijn middel vast hield in afwachting van een romantische bolero, tot Roberto me gekscherend kwam ontzetten. Op de dansvloer hadden Roberto en ik wel een "klik" en dat viel meer mensen op! Al na de eerste avond maakten verschillende mensen op straat wilde dansgebaren en opgestoken duimen als ze me zagen en na een aantal lessen in de woonkamer van Roberto's nicht viel een Nederlands reisgezelschap bijna om van verbazing toen ik ze na afloop van een dans in El Coro aansprak..."je bent Néderlands?!"... Toch leuk! Maar meer nog dan het dansen op zichzelf was het het hele sfeertje dat me deed genieten: een tandeloze, broodmagere dame een een verhaal begint over hoezeer ze haar kersverse geliefde mist; de bijna blinde "spreekstalmeester" (presentator) in El Coro die me komt vragen waar ik vandaan kom, zodat hij tussen twee nummers door officieel in de microfoon kan aankondigen dat er die dag "een vriendin uit Nederland in ons midden is"; een hele zaal vol mensen die spontaan in gezang uitbarst als er een bekend en geliefd nummer voorbij komt en als de tent sluit gaan we met Roberto's zus Leidis, diens man Tony (die ook de ober in El Coro is) en een onduidelijke tante eten in een peso-restaurant, om daarna gezamelijk op het centrale plein onder veel gezang, onderling geplaag en grappen, de laatste rum soldaat te maken.

Anne el jinetero
Dat gezelschap van Nederlanders in El Coro sprak ik overigens niet zomaar aan: ik had een missie! In vrijwel iedere grote stad in Cuba, maar Santiago net ietsje meer dan de rest, wordt je op straat aangesproken door Jineteros: jongens die je ergens mee kunnen helpen, iets kunnen regelen, of ergens nog wel een vriendje hebben dat... Soms gaat het zo subtiel dat je het nauwelijks doorhebt, maar je kunt er vanuit gaan dat de rekening van je Casa, of de prijs van de sigaren die je kocht, aanmerkelijk omhoog is gegaan, zodat degene die jouw deze "service" heeft verleent ook een graantje meepikt. Nu is mijn banksaldo deze reis nou ook weer niet zodanig afgenomen dat ik me ook in deze business moet begeven, maar tussen een groep van 20 Nederlanders moet je toch een klant kunnen regelen voor de danslessen van Roberto en Leidis? Niet dus, ik kan er niets van... Ondanks mijn subtiel (en iets minder subtiel) gepraat en gehint vertrokken de Nederlanders de volgende dag naar het zuiden, zónder danslessen. Jineteros zijn de mannen, maar er zijn ook jineteras. Meisjes die zich, voor een paar drankjes, toegang tot een disco, wat kleren of de andere fijne dingen van het leven (waar je zonder dollars in Cuba maar lastig aankomt) aan de arm van een buitenlander begeven. Cuba is geen Thailand, maar je merkt dat veel mannen speciaal voor deze speciale vorm van toerisme deze kant op komen. In Santiago zag ik twee afgrijselijke Duitsers op leeftijd, met ieder een bloedmooie Cubaanse aan de arm die hun dochter had kunnen zijn. Ze gedroegen zich lomp tegen de meisjes en de serveerster en ik kreeg zin om een glas limonade in hun uitpuilende shirt te mikken. Natuurlijk is niet iedereen zo: elders ontmoette ik een Italiaans-Cubaans stelletje waar ook meer dan dertig jaar leeftijdsverschil tussen zat. Hij behandelde haar als een prinsesje en wilde haar het liefst gelijk meenemen naar Turijn. Maar toch vraag je je af (ook al heb je dat recht niet) waar liefde ophoudt en "icky" begint. Volgens Fidel bestaat er geen prostitutie in Cuba. De Cubanen zelf zijn over dit onderwerp nog minder geneigd te praten dan over andere sociale onderwerpen. La Rumba de la calleOp één van mijn laatste dagen in Santiago nam Roberto me meer naar een Rumba de la calle: een Afro-Cubaans percussiespectakel, dat georganiseerd begint en dan spontaan en tot in de kleine uurtjes uit de hand loopt. De Rumba vond plaats in een redelijke achterafbuurt van Santiago, waar mensen van wijken verweg en dichtbij naartoe kwamen. Toen we aankwamen gebeurde er nog niet veel en stond er slechts een man (de "baas" van de Rumba) op een nogal gevaarlijke manier grote gloeilampen en geluidsapperatuur vast te knopen aan iets dat leek op loshangende electriciteitsdraden. Aan een huis hing alleen een bordje met "Sociaal Project - wijknummer zoveel "Rumba de la calle". Het geheel begon vrij bescheiden met een paar jongens die allerlei percussieinstrumenten bespeelden, maar het werd drukker en drukker, mensen zaten op de stoep, in portieken, op dakterrassen en in de dakgoot, verkochten zelfgemaakte koude pasta (erg vies) en de flessen rum gingen van hand tot hand (had ik al gezegd dat Cubanen ont-zet-tend veel drinken?). Roberto kende de mensen die in het huis tegenover de Rumba woonden en die bleven maar rum aanbieden (en in een huis zonder stromend water is daar makkelijker aan te komen dan aan water!). Ook ik kocht een paar flessen (á -weinig-) om uit te delen, vooral ook omdat het meisje van het huis waar we verbleven jarig bleek. We kregen enorme stukken vet varkensvlees om zo te eten en ik danste met de mooiste man tot nu toe: een jongetje met enorme ogen van een jaar of 4. Roberto zong en speelde met de band, die elkaar afwisselden op de verschillende instrumenten en die uit het hoofd nummers inproviseerden. Eén ervan werd opgedragen aan mij, wat me een enorm rood hoofd bezorgde, omdat door het karakter van een Rumba (voorzang en nazang) dan ineens een hele straat jouw naam staat te zingen! In het huis van de vrienden kwamen steeds meer mensen binnen. We hebben zelfs nog gedanst in de piepkleine woonkamer (oma met kleinzoon op schoot, opa met enorme buik zonder shirt en de dansleraar van de dansleraar van Roberto (van mijn dansleraar dus, kan je nagaan hoe oud die man was!) die zich aan me kwam voorstellen. Op het hoogtepunt van de Rumba stond iedereen buiten en ging er een heel stel mensen dansen in een speelse wedstrijd van tegen elkaar opbieden van dans en percussie. Ongelooflijk hoe deze mensen hun lichaam beheersen!
Binnen, midden in een salsanummer, viel ineens de stroom uit. Het was bepaald niet de eerste (noch de laatste) keer: aangekondigde of onaangekondigde "apagos" zijn een deel van de relatiteit in Cuba. Maar in zo'n buitenwijk is het dan ineens wel STIKKEdonker! Geluid en licht van de Rumba was ook weg natuurlijk, maar het trommelen en drinken ging vrolijk door bij het licht van een geparkeerde maquina (taxi). Natuurlijk hoorde je door de hele wijk mensen hard roepen en fluiten, vooral toen na een half uurtje alles weer terugkwam. Voor mij was het tijd om naar huis te gaan...

La despedida
De laatste dag in Santiago stond in het teken van afscheidnemen van de mensen daar. Ik at in het huis van Roberto, met Tony, Leidis, hun drie zussen en hun neefje in een wijk die kilometers uit het centrum van Santiago ligt. De huizen zijn duidelijk minder dan in het centrum, maar geen vergelijk met sloppenwijken in andere delen van Latijns Amerika. Bovendien betalen mensen hier maandelijks een huur van 9 pesos (30 dollarcent) per maand. Toch bleek eens te meer hoezeer deze mensen moeten "uitvinden" om het hoofd boven water te houden en er steeds weer presentabel uit te zien. Toen we het huis verlieten stond de hele familie op het balkon om me uit te zwaaien. Roberto en ik gingen terug naar het centrum om met Alexis de hele nacht op diens dakterras te zitten, in het gezelfschap van een grote fles rum en Yomayra, de vrouw van Alexis. We hielden niet op met praten tot beide heren op hun stoel in slaap waren gevallen en Yomayra en ik grappen maakten over "Het sterke geslacht". Wat een heerlijke mensen en wat zal ik ze missen!

Op het moment zit ik in Holguín, vanwaar ik morgen de nachttrein neem naar La Habana. Inmiddels heb ik ook een stop gemaakt voor een beetje natuur, in Baracoa, waar ik weer fantastische mensen heb ontmoet... maar daarover in de volgende mail [is er helaas noout meer van gekomen!]...Tot in Nederland!

maandag, mei 16, 2005

No es fácil (2) - Cuba



Het heeft even geduurd, maar ik ben er weer. Deze keer vanuit Santiago de Cuba, helemaal aan de oostkust van Cuba. Ik heb zoveel te vertellen dat dit vast weer een hele lange mail wordt, dus ga er maar goed voor zitten...

La serenata de Maximo
De laatste keer was ik gebleven in Trinidad, een beeldschoon stadje met een UNESCO-erfgoed-centrum. En het was HEET. Ik weet dat ik daar niet over mag klagen, ik heb jullie weerbericht gezien (hahaha...sorry!), maar het was geen weer om rond te lopen. De Casa particular waar we logeerden was geweldig: een enorm koloniaal huis dat -met meubels en al- na de revolutie ongetwijfeld is geconfisceerd en gegeven aan een familie die je, laten we het zo maar zeggen, normaal gesproken niet ziet in zo'n soort huis. Onze kamer was te mooi om waar te zijn: knalgele glimmende spreien, overal roze kunstbloemen, een tegelvloer met bloemen, roze vertilatoren, behang met chinese geishas en een wandkast vol roze flamego's. Het deed pijn aan je ogen. Daarnaast was de boel enigsinds in verval geraakt, wat onder meer betekende dat je, als je de wc doortrok, geen water meer in de douche had. Maar daar ging het natuurlijk allemaal niet om. Als er een reden is om naar Cuba te komen (naast het geschifte politieke systeem natuurlijk) is het de muziek. En in Trinidad vind je muziek op iedere straathoek. Dat mag je letterlijk nemen.
Op een bankje in het park kwamen Floortje en ik Maximo tegen, een muzikant op leeftijd die direct begon ons verhalen uit zijn jeugd te vertellen. Hij had een fotoboekje met foto's met toeristen van over de hele wereld en zijn zoon op twee-jarige leeftijd met een gitaar en voor we het wisten speelde hij een nummer voor ons over de stad Trinidad, op zijn gitaar uit de jaren 40. (Een stel toeristen hebben hem een nieuwe gitaar cadeau gedaan, maar die wordt alleen in het weekend bespeeld; hij is tezeer gehecht aan deze, die kale plekken op de klankkast heeft van het vele "drummen"). 's Avonds gingen we naar de Trova, om hem weer te zien. De Trova is zo'n plek die jarenlange tradities van Cubaanse "toubadours" mixt met bussenvol mensen uit all-inclusive hotels. Maximo vertelde over zijn eigen quintet, waarvan hij alleen nog rest, aangezien er reeds drie zijn overleden en de vierde "te triest" is om nog te spelen. We dronken mojitos en hij nam ons mee naar de gang waar foto's hangen van generaties Cubaanse muzikanten: vrienden van hem, nog in leven, overleden of vertrokken naar het buitenland (voor de muziek en/of de liefde) en daar hing hij zelf, met groep en een volle bos haar. Alle namen en data zaten nog gegraveerd in zijn hoofd. Hij begon zinnen met "Op 29 september 1963..." terwijl ik soms mijn best moet doen om te bedenken wat ik vorige week ook alweer deed....Na een klein uurtje nam hij ons mee naar buiten (Je zag de jonge mannen bij de ingang van de Trova denken: Twee Europese meiden, hoe doet die ouwe dat?!) om ons in te wijden in de traditie van de serenade. Gezeten op de stoep van de staatsslager (die volgens Maximo zijn overige tijd vult met het verkopen en nuttigen van drank) kregen Floortje en ik onze eerste (en gezien de Hollandse mannen waarschijnlijk de laatste) serenade. Het hele gebeuren was onwerkelijk mooi: die man met zijn oude gitaar en een stem waarin generatie na generatie Cubaanse traditie weerklinkt; die je na al zijn verhalen over de alfabetiseringscampagne, plattelandsfeesten en zijn grootvader, ineens weer ziet als een jongeman, puur doordat hij staat te spelen; op de achtergrond de gekleurde huizen van Trinidad, met daarboven een enorme sterrenhemel en zo nu en dan passerende mensen die een bekende strofe meezongen... Ongelooflijk!Bij terugkeer in de Trova signeerde Maximo zijn CD voor ons, met de langzame halen van iemand die pas op latere leeftijd heeft leren schrijven. Daarna was het weer tijd om van de muziek van zijn jongere collega's te genieten. En te dansen! Want toen ik hem eenmaal had gevraagd was hij niet meer te houden: vrijwel ieder nummer werd ik weer de dansvloer op getrokken, met als hoogtepunt een snel nummer waarbij hij een kreetje van plezier slaakte, opsprong en mij alle kanten van de lege dansvloer liet zien, gefotografeerd door twee toerbussen vol mensen met oranje hotelbandjes.
Op zondagochtend vertrok Floortje terug naar Havana (en El Salvador). Die laatste avond ben ik nog even naar de Trova gegaan om afscheid te nemen van Maximo. Erg leuk, want nu kreeg ik ook de kans zijn zoon te ontmoeten, die tweede stem zingt op de CD en die hevig gegeneerd ging doen, toen ik enthousiast riep dat ik hem met zijn twee jaar op de foto had gezien. Aan het eind van de avond liep Maximo, zoals iedere avond naar huis: een silouet om niet te vergeten: beetje krom, gitaar in tas op zijn rug, strooien hoedje en een met plastic tassen bekleed strooien mandje met zijn sambaballen, CDs en fotoboekje. Wat een man....

Los campesinos
De laatste dag in Trinidad ben ik gaan paardrijden door de Valle de los Ingenios. Een prachtig gebied dat Trinidad omringt, vol bananen, guave, tabak en mango's. Ik werd begeleid door Liuw, een echte jongen van het land, die bij de eerste de beste mangoboom ongeveer drie kilo mango's voor me uit de boom knikkerde en die nogal teleurgesteld keek toen ik die niet allemaal ging opeten. We stopten in een rivier om de paarden te laten drinken, iets dat waarschijnlijk het meest relaxte gevoel is dat je kunt hebben: totale stilte, overal vogels in het water en dat paard onder je dat staat uit te rusten. En tenslotte brachten we een bezoek aan een stel vrienden van Liuw, die in een klein huis met een veranda op een groot stuk land woorden. Door en rond het huis renden 3 honden, een kat en een stel kippen en er was ook een paard dat de hele tijd wegliep omdat niemand de moeite nam om het hek dicht te doen. De rum ging open (van die goedkope peso-rum die al je ingewanden wegbrandt), de kaarttrucks kwamen boven tafel en de muziek ging aan op een prehistorische cassetterecorder die nogal onvast klonk, maar waarbij je nog best kon dansen. De oude man op de veranda (gelooide kop en strooien hoed) werd steeds meer beschonken en hield maar niet op me te vertellen dat mijn handen veel te fijn waren om werk te verrichten, tot hij tenslotte ronkend op zijn stoel in slaap viel. Voor Liuw en mij was het tijd om terug te rijden naar de stad, maar niet voor ik had beloofd de volgende keer in Cuba toch vooral bij hen te logeren.

Vanaf Trinidad was het mijn bedoeling naar Ciego de Avila te gaan, een stadje waar werkelijk niets gebeurt (volgens de Lonely Planet dan). Leek me wel leuk, voor de afwisseling. Helaas bleek de bus stuk en na 5 uur lang koekjes eten en grapjes maken met de jongen van het busstation bleek deze helemaal niet meer te komen. Uiteindelijk daarom terecht gekomen in een ander stadje waar niets gebeurt: Santi Spiritus: een plein vol oude mannen met krantjes, een brug en een stoffig museum, meer was het eigenlijk niet. Ik had er ook de grootste kamer tot nu toe: een enorme slaapkamer, een eigen eetkamer, badkamer en zitkamer en drie balkons. Het geheel was 4x zo groot als mijn huis thuis. Na Santi Spiritus heb ik een paar dagen doorgebracht in Camaguay, een leuk koloniaal stadje waar ik continu de weg kwijt was omdat ze hier een uitzondering maakten op de voor mij zo makkelijke bouwstijl: normaal lukt het mij met de overzichtelijke stadsblokken nog wel om mijn weg te vinden, maar Camaguay bleek een verwarrende combinatie van kromme straatjes, slingerende wegen en heel veel leuke pleintjes. Ik ontmoette er Graciela, een journaliste met weinig werk (als je niet wilt schrijven wat de staat wil...) die me uitnodigde voor het eten en waar ik een kleine blik kreeg in het leven van iemand die rond moet komen van een peso-inkomen. Veel Cubanen hebben inmiddels op de een op andere manier wel toegang tot CUCs (het geld waarmee toeristen moeten betalen), maar voor hen die dat niet hebben valt het niet mee rond te komen. Gelukkig was er zeep en tandpasta uit Nederland en kreeg ik als dank een doosje bonen mee "zodat je moeder nog een Cubaanse maaltijd voor je kan koken" (Daar ga je, mam!).

Del Estado
De vorige keer vertelde ik al het een en ander over de staatswinkels. Het blijft iets om me over te verbazen. In de eerste plaats is het met de service natuurlijk niet best gesteld. Nog afgezien van 5 uur wachten op een bus die niet komt is het loskrijgen van informatie van iemand achter een loket hier een hele uitdaging: gemiddeld ontmoet je een verveelde blik, iemand die "het even moet navragen" (die eigenlijk ALLES moet navragen, blijkt eigenlijk), een duidelijke "Nee", of een zucht van berusting. De staatswinkels met hun bizarre assortiment (wat er voor zorgt dat ik tot nu toe in iedere casa exact dezelfde placemats en kunstbloemen heb gezien!), waar een chagerijnige juffrouw met 1 vinger eindeloos boven de toetsen staat terwijl haar collega doelloos door de winkel zwerft en een andere verveeld op een stapel mandjes haar nagels bestudeerd. Of de staatsrestaurants waar obers in rook opgaan als je ze een vraag stelt, waar de helft van de kaart er sowieso niet is en waar op de rekening geregeld mysterieuze niet-gekregen gerechten opduiken. In een restaurant in Trinidad vond ik een nietje (!) in mijn garnalen. Het leek me wel een leuk experiment om te kijken hoe de ober hier mee om zou gaan. De reactie: "Gevaarlijk he?" Om toch een beetje service te krijgen helpt maar een ding: flirten met de bediening! Je krijgt nog steeds eerder een vette knipoog dan je wijn, maar die houd je dan toch in ieder geval warm tot de eerste gang komt....

Het systeem waar ik nog steeds geen chocola van kan maken is het openbaar vervoer. Een grote verscheidenheid aan vormen van transport waar je als toerist wel, of juist geen gebruik van kan maken. Zo zijn er Camellos (voormalige vrachtwagens omgebouwd tot bus, met twee bulten): heel groot, heel vol, heel goedkoop en toegankelijk voor toeristen maar in het bezit van een volslagen onduidelijk reisschema. Er zijn Macinas, de jaren 50-wagens die officieel geen toeristen vervoeren, maar stiekem toch wel, omdat dat CUCs oplevert (en zo nu en dan een boete kost). Er zijn bicitaxi's (fietstaxi's) die ook geen toeristen mee mogen nemen, maar dat ook doen, wat af en toe een hoop gerace door achterafstraatjes oplevert onder het roepen van "Staat er politie verderop?" naar willekeurige voorbijgangers. En er zijn de Nederlandse bussen, die bij ons blijkbaar zijn afgeschreven, maar die hier door de Cubanen die ik sprak zeer luxe worden gevonden. Het enige dat vervelend is is een kapotte Nederlandse bus, omdat deze (met die kleine raampjes) net een oven worden. Voor mij blijft het hilarisch om midden door Havana een bus te zien rijden met bestemming "Arnhem, via Hoenderlo".

Dit is denk ik wel weer even genoeg voor nu. Er komt zo snel mogelijk weer iets jullie kant op!

dinsdag, mei 03, 2005

No es fácil (1) - Cuba



Mijn inschatting van het Cubaanse internet bleek aan de optimistische kant. Aangezien de gemiddelde Cubaan niet zomaar het internet op kan, blijken de internetcafés bepaald niet massaal aanwezig. Mocht je in een echt toeristenplaatsje zitten, zoals ik gisteren, dan kan het bovendien zomaar gebeuren dat de Cubaanse overheid om volslagen onduidelijke redenen de stekker (letterlijk?) uit een stel computers komt trekken. Maar ik loop op de zaken vooruit...

Vorige week woensdag landde ik in La Habana. Wat papierwerk bij de douane en een taxirit later stond ik in het huis van Carlos en Vivian, een gezellig Cubaans echtpaar, die me gedurende 6 dagen hebben voorzien van alles wat een mens nodig heeft, plus een paar gezellige avonden met een glas rum in de woonkamer. Twee dagen later arriveerde Floortje, een vriendin uit Nederland, die op het moment een paar maandjes onderzoek doet in El Salvador, en die me een weekje vergezeld. Tegen die tijd had ik hier en daar al uitgevonden dat mijn Latijnsamerikaanse referentiekader, de bril waarmee ik toch veel zaken hier bekijk, in veel gevallen absoluut niet toerijkend is.

Hay cosas y cosas
De eerste grote verschillen zijn op straat te vinden. Op beter gezegd: je vindt ze niét op straat! Waar je in andere delen van Latijns Amerika te maken krijgt met bedelaars, straatverkopers en op straat slapende kinderen, zie je hier niets van dat al. Een billboard langs de Cubaanse snelweg kopt trots: "Iedere dag slapen er in de hele wereld miljoenen kinderen op straat. Geen enkele daarvan is Cubaans.". En over die billboads gesproken: het totale gebrek aan reclame is ook nieuw: geen uithangborden, geen neon en geen geverfde huizen die bier, frisdrank of een bepaalde politieke partij aanprijzen. Bijna de enige verlichte borden zijn die van een bepaald ministerie of "H STA A V CO RIA S EMPRE" bovenop een enorm hoog (en redelijk afgetakeld) gebouw. Enorme markten waar je alles kunt kopen van kip tot haarclips, maken hier ruimte voor piepkleine agropecuarios waar mensen op beperkte schaal hun groenten en fruit kunnen verkopen en Dollarwinkels die bijna grappig zijn in hun assortiment. Tegenover mijn Casa Particular (plek waar je bij mensen thuis kunt overnachten, alternatief voor een (staats-)hotel) in Havana bevond zich La Epoca, een soort Cubaanse Bijenkorf. Gezien de lange rij voor de deur moest het hier gebeuren. Bij binnenkomst blijken er van de drie verdiepingen twee gesloten, omdat er simpelweg niets te verkopen valt. Op de begane grond zijn enkele delen te vinden waar specifieke zaken worden verkocht. Er is een redelijk grote ruimte waarin één kledingrek staat, met nogal uiteenlopende kledingstukken en enkle paren schoenen. Achterin een andere ruimte wordt zelfs iets verkocht dat lijkt op Fila-schoenen, maar waar de meeste Cubanen alleen naar komen kijken. De supermarkt in de kelder heeft ook een apart inkoopbeleid: Véél drank (rum, water, frisdrank), rijen en rijen vol ham in blik, tomatenpuree en olijven, een vrieskist met een paar ondefinieerbare stukken vlees en een koelkast met een paar pakken houdbare melk. Dat wordt een interessante maaltijd....Dat nog wel meer dingen niet helemaal hetzelfde waren als ik was gewend, ondervond ik de dagen erna...

Viva Fidel
Havana is prachtig, met al zijn opgeknapte en vervallen gebouwen (en eigenlijk dat laatste soms iets meer dan het eerste), opgeknapte en vervallen autos en vooral de Cubanen zelf. Vooral daarom draaide het bezoek om Havana loor mij eigenlijk bijna alleen om één ding: 1 mei, "Día de los Trabajadores" (Dag van de Arbeid). De dag van Fidels beroemde urenlange speeches en de dag dat alles in Havana dat zich enigszinds kan voortbewegen, geacht wordt aanwezig te zijn op de Plaza de la Revolución. Al tijden van tevoren werd men via kranten en borden op staat opgeroepen "solidair" te zijn en toch vooral te komen. Er zouden "historische" uitspraken worden gedaan, die natuurlijk ook te maken hadden met de recentelijk aangezwengelde liefdesrelatie met Venezuela. Enkele uren na mijn aankomst in Havana landde namelijk één van de weinige mensen ter wereld die het recht heeft Fidel aan te spreken met : Hugo Chavez, de Venezolaanse president waar de VS óók niet zo blij mee is. Waar de VS vooral druk is met het landen binnenhalen voor haar ALCA (een vrijhandelszone voor geheel Amerika, zónder Cuba natuurlijk) hebben Hugo en Fidel vorige week een eigen accoord opgesteld: De ALBA, het "Bolivariaans alternatief" voor de vrijhandelszone (en die ene letter verschil is natuurlijk geen toeval). Enkele dagen voor 1 mei had Carlos mijn interesse al gespot en vroeg me of ik zin had naar Fidels speech over de ALBA en Venezuela op televisie te kijken. Ik werd met ventilator en een rumcola geïnstalleerd op de kamer van oma (de moeder van Carlos), waar de enige televisie stond. Hoe je ook over Fidel moge denken: de man kán speechen! Het verhaal is natuurlijk veel te lang, maar wordt slim gelardeerd met anekdotes en stukken uitleg (en, toegegeven, met begrippen als imperialisme, terrorisme en solidariteit) die het hele verhaal zeker niet droog maken. Als hij het heeft over de meubels die Venezuela Cuba zal brengen wijdt hij uit over een geweldig Venezolaans matras dat Chavez hem liet zien, dat er zó aanlokkelijk uitzag dat el presidente en hij er toch echt even op moesten gaan zitten (camera op Chavez). Je ziét ze zitten met z'n twee! Ondertussen kwam Carlos informeren of ik een kussen nodig had: "...want dit duurt nog wel even!".Op de vroege ochtend van 1 mei trokken zo'n 1,3 miljoen mensen vanuit alle hoeken en gaten van Havana (en ver daarbuiten) naar de Plaza de la Revolución. Die enorme stoet te zien, met kinderen in schooluniformen, studenten in rode shirts en bergen Cubaanse vlaggetjes was geweldig. Naarmate de stoet dichterbij de Plaza werd versterkt door honderden bussen en open trucks vol mensen uit de provincie werd het regelrecht kippenvel: wát een mensenmassa! Rond half zeven s ochtends vonden Floortje en ik een plekje naast een moeder en dochter, die zich onmiddellijk over onze tassen ontfermden en met wie we chips en mango's deelden. De eerste 2,5 uur bestonden uit wachten, waarbij het steeds warmer en drukker werd. Erg comfortabel was het niet, maar het mensen kijken was geweldig. Overal zag je shirts met leuzen, mensen op elkaars nek in een poging wat van het podium te zien en kinderen die van de stokjes van de massaal uitgedeelde vlaggetjes met engelengeduld stapels maakten om op te staan. Voor de hoofdact moesten we ons heenworstelen door een Salvadoriaans politicus, die niet de verbale kwaliteiten van Fidel had. De verveling sloeg toe, maar toen er een rapband ging optreden werd iedereen weer erg enthousiast. Het werd even duidelijk dat de prioriteit voor veel mensen eerder bij muziek, dan bij de socialistische solidariteit lag! Maar toen werd Fidel aangekondigd: groot applaus natuurlijk, veel gezwaai met vlaggen en een opgewonden "daar issie, daar issie!". Zelfs schoolkinderen klommen op elkaars nek om een glimp te kunnen opvangen, iets dat ik onze eigen Jan Peter nog niet voor elkaar zie krijgen. De speech hebben we niet tot het einde uitgezeten, maar de hele ochtend was zeer de moeite waard.

Orejas por todos lados
De eerste stop na Havana was Viñales, een klein dorpje in de provincie Pinar del Rio, in het westen. Het dorpje is zo schattig klein dat iedereen elkaar kent, we hadden er een prachtig Casa Particular met een eigen veranda, waar we het halve dorp aan ons voorbij konden zien trekken en we hebben een dag fietsend doorgebracht door het prachtige landschap dat gekenmerkt wordt door Mogotes, vreemdgevormde bergen en veel palmbomen, kleine boerderijtjes en boeren die hun akker ploegen. Wat een rust, zo na Havana! Bovendien kregen we in Viñales een kijkje in de keuken van het ándere Cuba. Wanneer je de taal niet spreekt, niet bijster politiek geïnteresseerd bent en vooral in hotels en restaurants verblijft moet het niet moeilijk zijn Cuba voor het paradijs aan te zien. Natuurlijk is het duidelijk dat het gaat om een solialistische staat, maar de huizen worden opgeknapt en met een glas rum en altijd zon, ziet een rij mensen die uren wachten voor een winkel er lang niet zo rot uit als in de grauwe regen van, pak 'm beet, Polen in de jaren 70... Het eerste signaal was het enorme papierwerk dat samenhangt met het hebben van een Casa Particular. Onmiddelijk bij binnenkomst moeten we steeds ons paspoort geven voor een ontzettende papierwinkel. Het feit dat Flootje enkele dagen later in dezelfde casa kwam logeren, zorgde voor hoofdbrekers bij Carlos en Vivian en toen we een Australische jongen uitnodigde voor een drankje op onze veranda in Viñales, moest hij al zijn gegevens opschrijven voor het geval er een controle kwam. De volgende dag hadden we een gesprek met een tweetal vrachtwagenchauffeurs, op een terras net buiten Viñales. De mannen hadden ons een drankje aangeboden en vroegen naar onze reis. Ze vonden dat we erg fortuinlijk waren uit Europa te komen, waar je zomaar reizen kunt als je daar zin in hebt "Want wij kunnen dat niet". De man weidde nog even uit over dit onderwerp, maar toen de ober aan de tafel naast ons ging zitten hield hij na een snelle blik op met praten. Er werd meegeluisterd! Hoezeer er werd meegeluisterd bleek toen Floortje niet op een bepaald woord kon komen en de ober aan de tafel naast ons haar droogjes aanvulde. We keken elkaar stomverbaasd aan. Toen we even later een opmerking maakten over de mevrouw van ons huis, die die avond kreeft voor ons zou koken werden we met een handgebaar het zwijgen opgelegd: Particulieren, zoals Casas Particulares, mogen slechts kip en varkensvlees koken voor hun gasten. Kreeft, vis en andere luxe zaken zijn voorbehouden aan staatsrestaurants. Onze huisbazin had een enorm risico gelopen en op de zwarte markt voor ons een kreeft gekocht. Bij ontdekking was ze niet alleen haar vergunning kwijtgeraakt, maar had ze een boete van enkele duizenden dollars moeten betalen. Tijdens het eten van de kreeft ging de deur van ons huis dan ook dicht... er zou eens iemand argeloos binnenlopen... Ondanks ons schuldgevoel smaakte de kreeft fantastisch! Kleine zaken kosten soms onnoemelijk veel moeite hier. Een taxi die ons naar Trinidad zou brengen vertrok uiteindelijk 2,5 uur later, omdat álle taxis uit het dorp de avond ervoor plotseling werden opgeroepen voor een controle door de politie. Geen veiligheidscontrole, maar een controle van het papier en de stempels. Maar tot noch toe wegen de Cubanen en het prachtige land er zéker tegenop (maar wij wonen hier niet...).
We hebben twee heerlijk avonden gedanst in Viñales, met de beste dansers die ik ooit heb gezien en we hebben een volle dag doorgebracht op Cayo Jutía een wit-wit strand met de blauwste blauwe zee, waar we de hele dag konden liggen, lezen en zwemmen terwijl we in 6 uur misschien 5 mensen voorbij zagen komen.
Nu zijn we in Trinidad, wat Floortjes laatste stop is en waarna ik weer verder naar het oosten ga. Mocht ik daar weer een internetcafé treffen dan laat ik zeker meer van me horen!