zaterdag, mei 28, 2005

No es fácil (3) - Cuba



Het gaat allemaal veel te snel! Nog drie dagen en dan sta ik alweer op Schiphol en er valt nog zoveel te zien, te ontdekken en te schrijven. Dat schrijven zal ik jullie niet allemaal in één keer aandoen, waarschijnlijk laat ik nog wel weer een keer van me horen als ik weer terug ben en alles een beetje is bezonken. Voor nu: eerst een verhaaltje over Oriente, het Oostelijk deel van Cuba, waar het nog warmer is, de mannen nog warmbloediger (in elk geval laten ze nog meer van zich horen op straat) en waar de mensen nog onverstaanbaarder praten. En bovenal het deel van het land waar zich Cuba's tweede stad bevindt: Santiago de Cuba!

Mi Gran Hermano
Laat ik het maar gelijk zeggen: ik ben veliefd op Santiago! Op de heuvels, op de doorkijkjes door smalle steegjes, op de stijle trappen, op de zee en de bergen erachter, maar vooral op de Rumba's (feesten a lo Cubano) die de hele nacht kunnen duren. Het is veel minder een stadse stad dan je zou verwachten. Zoals in zoveel kleinere plaatsen in Cuba kent iedereen elkaar of blijkt iedereen op de één of andere manier familie van elkaar. Ook ik blijk in Santiago familie te hebben. Altijd gedacht dat ik enig kind was?! Niet dus! Mijn Cubaanse broer heet Alexis, runt een Casa in Santiago (waar ik verbleef dus) en is een enorme neger (zowel in de lengte als in de rondte) die veel grote gouden kettingen en hawaihemden draagt en die om de kleinste dingen in een onbedaarlijk aanstekelijk gegiebel uitbarst. In Santiago regelde hij CDs en sigaren, riep mannen met foute bedoelingen tot de orde (die niet wisten hoe snel ze hun excuses moesten aanbieden als ze mijn enorme lijfwacht zagen!) en belde me iedere dag in de plaats van mijn volgend bezoek, Baracoa, om even te weten hoe het was. Hij nam me een dag mee naar búiten de stad "a lo Cubano" (op z'n Cubaans: in stikvolle bussen en open vrachtwagens) om de basiliek van El Cobre te zien, waar de Virgen de la Claridad huist, door Johannes Paulus II zelf ingezegend als de beschermheilige van Cuba. Overal lagen briefjes en bedankjes in de vorm van babykleertjes, schooldiploma's, Olympische medailles en zelfs iets dat leek op een vlot (waarschijlijk is Florida bereikt!). Daarna aten we vis op Cayo Granma, een allercaraïbist eilandje, met veranda's en spelende kinderen in schooluniform en praatten we over politiek en de toekomst.

El Coro Madrigalista
Ook in Santiago, in het Carnavalsmuseum (Santiago heeft na Brazilië het beroemdste en volgens mensen hier natuurlijk het beste carnaval ter wereld) ontmoette ik Roberto. Roberto zingt en danst bij de groep die optreedt in het museum, maar hij mocht die dag niet meedoen. Hij had straf, omdat hij een dag naar het strand was geweest in plaats van op te treden. Hij nodigde me uit (of in eerste instantie was het misschien eerder: hij dáágde me uit) om een avond te gaan dansen in "El Coro Madrigalista" (ja, dat moest ik ook even opschrijven!). Dit gebeurde natuurlijk niet voordat Alexis Roberto op voorhand uitgebeid had gewaarschuwd, maar toen kon er toch echt gedanst worden.El Coro bleek een fantastische tent met Cubanen tussen de 16 en 96 die voor vijf peso entree (ik betaalde een dollar) op rijen stoeltjes zaten en een geweldige band van bejaarden, waarvan er één met gigantische jampotglazen. Iedereen danste met iedereen. Ik met Roberto, Roberto met zijn zus en ik met een een hoogbejaarde man die compleet uit zijn dak ging en die mij, toen een nummer onverhoopt niet werd afgemaakt, stevig om mijn middel vast hield in afwachting van een romantische bolero, tot Roberto me gekscherend kwam ontzetten. Op de dansvloer hadden Roberto en ik wel een "klik" en dat viel meer mensen op! Al na de eerste avond maakten verschillende mensen op straat wilde dansgebaren en opgestoken duimen als ze me zagen en na een aantal lessen in de woonkamer van Roberto's nicht viel een Nederlands reisgezelschap bijna om van verbazing toen ik ze na afloop van een dans in El Coro aansprak..."je bent Néderlands?!"... Toch leuk! Maar meer nog dan het dansen op zichzelf was het het hele sfeertje dat me deed genieten: een tandeloze, broodmagere dame een een verhaal begint over hoezeer ze haar kersverse geliefde mist; de bijna blinde "spreekstalmeester" (presentator) in El Coro die me komt vragen waar ik vandaan kom, zodat hij tussen twee nummers door officieel in de microfoon kan aankondigen dat er die dag "een vriendin uit Nederland in ons midden is"; een hele zaal vol mensen die spontaan in gezang uitbarst als er een bekend en geliefd nummer voorbij komt en als de tent sluit gaan we met Roberto's zus Leidis, diens man Tony (die ook de ober in El Coro is) en een onduidelijke tante eten in een peso-restaurant, om daarna gezamelijk op het centrale plein onder veel gezang, onderling geplaag en grappen, de laatste rum soldaat te maken.

Anne el jinetero
Dat gezelschap van Nederlanders in El Coro sprak ik overigens niet zomaar aan: ik had een missie! In vrijwel iedere grote stad in Cuba, maar Santiago net ietsje meer dan de rest, wordt je op straat aangesproken door Jineteros: jongens die je ergens mee kunnen helpen, iets kunnen regelen, of ergens nog wel een vriendje hebben dat... Soms gaat het zo subtiel dat je het nauwelijks doorhebt, maar je kunt er vanuit gaan dat de rekening van je Casa, of de prijs van de sigaren die je kocht, aanmerkelijk omhoog is gegaan, zodat degene die jouw deze "service" heeft verleent ook een graantje meepikt. Nu is mijn banksaldo deze reis nou ook weer niet zodanig afgenomen dat ik me ook in deze business moet begeven, maar tussen een groep van 20 Nederlanders moet je toch een klant kunnen regelen voor de danslessen van Roberto en Leidis? Niet dus, ik kan er niets van... Ondanks mijn subtiel (en iets minder subtiel) gepraat en gehint vertrokken de Nederlanders de volgende dag naar het zuiden, zónder danslessen. Jineteros zijn de mannen, maar er zijn ook jineteras. Meisjes die zich, voor een paar drankjes, toegang tot een disco, wat kleren of de andere fijne dingen van het leven (waar je zonder dollars in Cuba maar lastig aankomt) aan de arm van een buitenlander begeven. Cuba is geen Thailand, maar je merkt dat veel mannen speciaal voor deze speciale vorm van toerisme deze kant op komen. In Santiago zag ik twee afgrijselijke Duitsers op leeftijd, met ieder een bloedmooie Cubaanse aan de arm die hun dochter had kunnen zijn. Ze gedroegen zich lomp tegen de meisjes en de serveerster en ik kreeg zin om een glas limonade in hun uitpuilende shirt te mikken. Natuurlijk is niet iedereen zo: elders ontmoette ik een Italiaans-Cubaans stelletje waar ook meer dan dertig jaar leeftijdsverschil tussen zat. Hij behandelde haar als een prinsesje en wilde haar het liefst gelijk meenemen naar Turijn. Maar toch vraag je je af (ook al heb je dat recht niet) waar liefde ophoudt en "icky" begint. Volgens Fidel bestaat er geen prostitutie in Cuba. De Cubanen zelf zijn over dit onderwerp nog minder geneigd te praten dan over andere sociale onderwerpen. La Rumba de la calleOp één van mijn laatste dagen in Santiago nam Roberto me meer naar een Rumba de la calle: een Afro-Cubaans percussiespectakel, dat georganiseerd begint en dan spontaan en tot in de kleine uurtjes uit de hand loopt. De Rumba vond plaats in een redelijke achterafbuurt van Santiago, waar mensen van wijken verweg en dichtbij naartoe kwamen. Toen we aankwamen gebeurde er nog niet veel en stond er slechts een man (de "baas" van de Rumba) op een nogal gevaarlijke manier grote gloeilampen en geluidsapperatuur vast te knopen aan iets dat leek op loshangende electriciteitsdraden. Aan een huis hing alleen een bordje met "Sociaal Project - wijknummer zoveel "Rumba de la calle". Het geheel begon vrij bescheiden met een paar jongens die allerlei percussieinstrumenten bespeelden, maar het werd drukker en drukker, mensen zaten op de stoep, in portieken, op dakterrassen en in de dakgoot, verkochten zelfgemaakte koude pasta (erg vies) en de flessen rum gingen van hand tot hand (had ik al gezegd dat Cubanen ont-zet-tend veel drinken?). Roberto kende de mensen die in het huis tegenover de Rumba woonden en die bleven maar rum aanbieden (en in een huis zonder stromend water is daar makkelijker aan te komen dan aan water!). Ook ik kocht een paar flessen (á -weinig-) om uit te delen, vooral ook omdat het meisje van het huis waar we verbleven jarig bleek. We kregen enorme stukken vet varkensvlees om zo te eten en ik danste met de mooiste man tot nu toe: een jongetje met enorme ogen van een jaar of 4. Roberto zong en speelde met de band, die elkaar afwisselden op de verschillende instrumenten en die uit het hoofd nummers inproviseerden. Eén ervan werd opgedragen aan mij, wat me een enorm rood hoofd bezorgde, omdat door het karakter van een Rumba (voorzang en nazang) dan ineens een hele straat jouw naam staat te zingen! In het huis van de vrienden kwamen steeds meer mensen binnen. We hebben zelfs nog gedanst in de piepkleine woonkamer (oma met kleinzoon op schoot, opa met enorme buik zonder shirt en de dansleraar van de dansleraar van Roberto (van mijn dansleraar dus, kan je nagaan hoe oud die man was!) die zich aan me kwam voorstellen. Op het hoogtepunt van de Rumba stond iedereen buiten en ging er een heel stel mensen dansen in een speelse wedstrijd van tegen elkaar opbieden van dans en percussie. Ongelooflijk hoe deze mensen hun lichaam beheersen!
Binnen, midden in een salsanummer, viel ineens de stroom uit. Het was bepaald niet de eerste (noch de laatste) keer: aangekondigde of onaangekondigde "apagos" zijn een deel van de relatiteit in Cuba. Maar in zo'n buitenwijk is het dan ineens wel STIKKEdonker! Geluid en licht van de Rumba was ook weg natuurlijk, maar het trommelen en drinken ging vrolijk door bij het licht van een geparkeerde maquina (taxi). Natuurlijk hoorde je door de hele wijk mensen hard roepen en fluiten, vooral toen na een half uurtje alles weer terugkwam. Voor mij was het tijd om naar huis te gaan...

La despedida
De laatste dag in Santiago stond in het teken van afscheidnemen van de mensen daar. Ik at in het huis van Roberto, met Tony, Leidis, hun drie zussen en hun neefje in een wijk die kilometers uit het centrum van Santiago ligt. De huizen zijn duidelijk minder dan in het centrum, maar geen vergelijk met sloppenwijken in andere delen van Latijns Amerika. Bovendien betalen mensen hier maandelijks een huur van 9 pesos (30 dollarcent) per maand. Toch bleek eens te meer hoezeer deze mensen moeten "uitvinden" om het hoofd boven water te houden en er steeds weer presentabel uit te zien. Toen we het huis verlieten stond de hele familie op het balkon om me uit te zwaaien. Roberto en ik gingen terug naar het centrum om met Alexis de hele nacht op diens dakterras te zitten, in het gezelfschap van een grote fles rum en Yomayra, de vrouw van Alexis. We hielden niet op met praten tot beide heren op hun stoel in slaap waren gevallen en Yomayra en ik grappen maakten over "Het sterke geslacht". Wat een heerlijke mensen en wat zal ik ze missen!

Op het moment zit ik in Holguín, vanwaar ik morgen de nachttrein neem naar La Habana. Inmiddels heb ik ook een stop gemaakt voor een beetje natuur, in Baracoa, waar ik weer fantastische mensen heb ontmoet... maar daarover in de volgende mail [is er helaas noout meer van gekomen!]...Tot in Nederland!

Geen opmerkingen: