maandag, oktober 17, 2005

Wandelen in Suriname


Twee weken Suriname... "Waarom Suriname?", vroegen veel mensen.
Natuurlijk zijn er de foto's van eindeloos regenwoud, er is roti en een zomercarnaval vol vrolijke, dansbare muziek. Maar meer dan dat alles was ik na verschillende jaren Latijns-Amerika wel eens benieuwd naar dat kleine stukje Hollands-Amerika. Hoe Latino zijn Surinamers? Of hoe Hollands?

Goud en grote auto's
De start was in Paramaribo, stad vol idioot Hollands aandoende gebouwen (van hout); winkels waar potten zuurkool en zakken zoute drop staan (naast flessen hot sauce en blikjes gifgroene "soft"); waar je Marco Borsato op de radio hoort (naast Surinaamse kaseko) en waar je namen tegenkomt als "Klein maar Fijn" (café) of "Blauwgrond"(wijk). Meer nog dan door zijn Hollandse tintjes valt Paramaribo op door de fantastische mix van culturen. In Nederland zijn Surinamers voor mij "gewoon" Surinamers, hier zijn het Hindostanen, Creolen, Javanen, Chinezen, Indianen, Bosnegers of een mengsel van één of meer van de voorgaande groepen, en iedere Surinamer lijkt ook te weten welk percentage bloed van het één of ander hij of zij door de aderen heeft lopen. Ranu, receptioniste in mijn eerste guesthouse in Paramaribo wist het in ieder geval precies: 75% Hindostaans, 25% Indiaans. Toen ik haar vroeg hoe dat nou in de praktijk mixt had ze een pragmatisch antwoord: best hoor, maar zelf trouwen met een creool is geen optie: Van een Hindostaanse jongen verwacht ze dezelfde spaarzaamheid en op de toekomst gerichte blik als zij van huis uit heeft meegekregen. En Creoolse jongens houden volgens haar vooral van "veel goud en grote auto's".

Het wedstrijdvogeltje
Waar in ieder geval iedere Surinaamse man lijkt te houden zijn vogeltjes. Iedere zondagochtend verzamelen de mannen zich vroeg op het Onafhankelijkheidsplein. Het is geen gezicht die grote auto's met even grote speakers te zien staan, daar enorme kerels uit te zien komen met in hun handen minikooitjes met piepkleine vogeltjes. Met de vogeltjes worden wedstrijden gehouden. Het vogeltje dat in een bepaalde tijd het meeste geluid produceert wint voor zijn baas een behoorlijke som geld. Robby was de bootsman die mij in zijn boot overzette van het centrum van Paramaribo naar de voormalige plantage Meerzorg. Ook hij had een kooitje met vogeltje op zijn boot staan. Hij legde me uit dat je zo'n beestje eerst jarenlang moet trainen door middel van voorfluiten. Is het vogeltje getraind dan kun je er wel 1500 euro voor vragen, of er in wedstrijden veel geld mee verdienen. Robby was gepikeerd over het feit dat een verandering in de regelgeving ervoor zorgt dat hij zijn getrainde vogel tegenwoordig niet meer mee kan nemen in het vliegtuig naar Nederland (is dat handbagage?). Zijn vogeltje hing bij het oorverdovende geluid van de motor ondertussen nogal paniekerig ondersteboven in zijn kooitje. Hij zag er niet uit of hij graag naar Nederland wilde....

Wandelen, op de fiets
Na enkele dagen Paramaribo was het tijd om de omgeving eens op een heel andere manier te verkennen: ik huurde een fiets en na de overtocht met Robby en zijn vogeltje stond ik, gewapend met drie bandenwippers, een slot en een pompje, klaar om de plantages te gaan verkennen. Vanuit de lucht had de omgeving van Paramaribo er bijna Hollands uit gezien: de oude plantages zijn aangelegd door Zeeuwse boeren, die blijkbaar hun meetlinten uit Nederland hadden meegenomen: naast de kronkelende Surinamerivier liggen nauwgezet rechthoekige lappen grond, met namen als "Dordtrecht" en "Rust en werk". Van de oude plantages is, afgezien van wat sluisjes en oude gebouwen, weinig meer over. Het uitzicht is er niet minder om: Kleine huisjes met veranda's tussen wuivend gras, mensen die gezamenlijk bouwen aan zuurstokkleurige moskeeën, bidvlaggetjes naast en Bollywoodmuziek uit de -klaarblijkelijk- Hindostaanse huizen en overal Chinese supermarktjes beschilderd met oer-Hollandse merken als Zwitsal en Douwe Egberts. De kinderen zwaaien, de volwassenen zijn openlijk verbaasd dat ik daar alleen fiets: "Waar is de rest?". Maar zij zijn niet de enigen die in verwarring zijn. Verschillende keren probeer ik mensen uit te leggen dat ik niet aan het wándelen ben: "Nee meneer, ik ben op de fiéts!". "Ja, ja....aan het wandelen, op de fiets", wordt er glimlachend volgehouden tot ik uiteindelijk mijn fout moet bekennen: in Suriname fiéts je niet, je wandelt; op de fiets!

Indianen en stokbrood
Galibi ligt aan de oostgrens van Suriname, gescheiden van Frans-Guyana door de Marowijne-rivier. Het bestaat uit een aantal kleine woonkernen, bevolkt door indianen, slechts bereikbaar per boot. Ik vertrok 's ochtends vroeg uit Paramaribo en kwam na een hobbelende rit van drie uur, gekleurd door prachtige uitzichten vanaf de Surinamebrug over Paramaribo, mijn medereizigers die om 10 uur 's ochtends aan de nasi begonnen en hulpeloze flarden muziek vanuit een kapotte taperecorder, aan in het plaatsje Albina. Onmiddellijk wrongen zich tientallen Frans-roepende mannen het busje binnen die mij met de boot wilden overzetten naar St. Laurent du Maronie, een klein plaatsje aan de Frans-Guyanese kant van de Marowijne. Gelukkig ontfermde de enorme chauffeur van het busje zich even over me: hij dirigeerde iedereen met veel misbaar het busje uit en reed me een stukje verder langs de waterkant, op zoek naar een boot die me naar Galibi kon brengen. In plaats van een boot vonden we 3 mannen die in de schaduw van een oude bus (waarin nu een Chinese supermarkt was gevestigd) een djogo (literfles) Parbo-bier soldaat zaten te maken. Omdat mijn chauffeur er echt vandoor moest ging ik er maar bij zitten, ondanks hun weinig bemoedigende schouderophalen toen ik naar de boot vroeg. Op het moment dat ik het hele Galibi-avontuur begon te heroverwegen en ik bedacht misschien toch maar de boot te nemen naar St. Laurent, verschenen er ineens twee kortgebroekte, zeer witte dames van middelbare leeftijd: Bakra's! (Nederlanders!); een georganiseerde reis, die diezelfde middag nog per geregelde boot zou vertrekken naar Galibi. Na een beetje kletsen met de Surinaamse gids mocht ik mee, en na een boottochtje vol joelende 60ers werd ik afgezet in Christianskondre, één van Galibi's woonkernen. Gids Terence stelde me voor aan zijn oom, Meneer Vincent, een dikbuikige Indiaan die de godganse dag in zijn onderbroek door het dorp slenterde. Meneer Vincent had een guesthouse (een houten hut tussen de bomen, met uitzicht op de rivier) en mijn aankomst veroorzaakte een aanval van grote schoonmaakwoede bij hem: mijn hut werd geveegd, de badkamer geschrobt en de gigantische koelkast moest verplaatst, om vervolgens gedurende mijn gehele verblijf in Galibi hopeloos klem te staan voor de ingang van mijn hut. Het maakte allemaal niet uit: er was een beeldschoon strand met palmen en visserbootjes, warm water in de rivier en naarmate de dag vorderde steeds hogere golven om heerlijk in te zwemmen. Overdag wandelde ik door het dorpje en kletste ik met Suzy, een 10-jarig Surinaams meisje op familiebezoek. 's Avonds las ik mijn boek of praatte ik onder het geraas van de generator met meneer Vincent over het dorp en zijn stichting die er een community-radio had opgezet. De laatste dag nam hij me mee om het project te bekijken: een ruimte van nauwelijks 8 vierkante meter, waar muziek-, culturele en voorlichtingsprogramma's worden gemaakt in de lokale taal, voor zo'n 2000 indianen uit de omgeving. Voor ik terugging naar Paramaribo maakte ik nog een kleine uitstap naar Frans-Guyana, waar de straten de naam dragen van president de Gaulle, waar keurig opgepoetste kinderen met gloednieuwe rugzakken onderweg zijn naar school en waar ik natuurlijk een "asiette de fromages" met stokbrood moest eten in een bistro met authentiek-arrogante Franse bediening.

Eten, natuurlijk
Als er één terrein is waarop ik heb kunnen genieten van de Surinaamse mix is het wel het eten. Misschien afgezien van Argentijnse biefstukken, Braziliaanse moqueque en kreeft in Nicaragua heb ik zelden zo genoten van eten in Latijns-Amerika als juist in Suriname. Iedere etnische groep heeft zo z'n eigen gerechten en het totaal is goed voor een enorme variatie aan heerlijkheden. Aan de waterkant, een groepje kleine eettentjes aan de (het woord zegt het al) waterkant kun je heerlijke garnalen- of rundersaté eten, met een overvloedige hoeveelheid kousenband en een knalroze kokosdrankje. De atmosfeer van groepjes oude mannetjes die elkaar sterke verhalen vertellen krijg je er gratis bij. Javaans eten kun je ook fantastisch in Blauwgrond, waar grote villa's en piepkleine warungs elkaar afwisselen. Dan is er natuurlijk de creools-Surinaamse keuken, met pom, cassave en bakkeljauw. En de Hindostanen die hun bijdrage leveren met roti, die je natuurlijk eet bij Roopram. De zaak doet qua interieur aan als een McDonalds, als je even niet let op de grote handenwasbak achterin. Want roti, dat eet je nu eenmaal met je handen!En voor de groepen Nederlanders die het allemaal niet meer aankunnen, de exotische vruchten en de hete nasi, kun je in het uitgaansdeel van Paramaribo (bevolkt door Nederlandse expats en stagiaires) ook terecht voor een Hollands karbonaadje of de obligate bitterbal. Omdat mijn eerste guesthouse vol was bij terugkomst in Paramaribo, vond ik een ander waar ik een kamer had direct naast de keuken van het bijbehorende eethuisje. Het zorgde voor veel gezelligheid met het personeel. Na het eten zat ik 's avonds vaak uren te praten met het Javaanse echtpaar dat de tent runde. Zij hadden 25 jaar in Rotterdam gewoond en waren pas sinds 1,5 jaar weer terug in Suriname, waardoor ze een unieke en humoristische kijk hadden op hun land. Ondertussen kon ik genieten van de grappen in de keuken en de op hol geslagen hormonen van de bedienende jongens als er weer eens een groepje Nederlandse stagiaires plaatsnam in het restaurant. En na ieder uitstapje was het weer leuk terugkomen, omdat iedereen wilde weten hoe het was en wat ik nu weer had meegemaakt.

Adoptie, bolletjes en olie
De familie van Ranu, mijn receptioniste uit Paramaribo, komt uit Nieuw-Nickerie, een plaatsje dat mij door verschillende mensen was beschreven als het saaiste plaatsje van Suriname, met vooral veel muggen. Mij maakte het niet zoveel uit. Zoals zo vaak op reis vond ik het wel leuk om een soort adoptiefamilie te vinden. Ranu regelde dat ik kon logeren in het huis van haar oma, een prachtig houten huis met een enorme veranda, waar de hele dag kinderen en kleinkinderen binnenvielen die rond het middaguur collectief op matrasjes en in hangmatten de hitte wegsliepen. Hoewel Ranu haar familie telefonisch had ingelicht dat ik een meisje ben "dat best makkelijk zelf dingen onderneemt" nam Kishan, haar oom, me overal mee naar toe. Op zaterdag gingen we naar de Zeedijk van Nickerie, een Hollands aandoende dijk (niet zo vreemd, want gemaakt door Hollandse ingenieurs) die on-Hollands zicht biedt op Guyana, rijstvelden, palmbomen en een grote Hindoestaanse tempel met overal bidvlaggen. Er was een feest dat zo'n tweeëneenhalf uur te laat begon, tot grote ergernis van Kishan. Ik vermaakte me wel, met het kijken naar de mensen. Zelden zag ik zoveel goud, glittertopjes en synthetische overhemden bijeen! Toen de band eindelijk begon kon ik me verbazen om iets dat Surinamers in ieder geval meer Nederlands dan Latino maakt: Er werd niét gedanst! Mensen bleven eerbiedig 20 meter van het podium staan, stokstijf, zonder ook maar één heup te bewegen. Pas toen een paar kinderen het voorbeeld gaven (en in alle eerlijkheid: dat zag er verre van Nederlands uit!) en de band in opperste wanhoop CD's begon te beloven aan mensen die een dansje zouden wagen kwam er wat volk los. De volgende dag belde Kishan me op: de hele familie ging naar de dierentuin en hij wilde weten of ik ook mee wilde. Enkele uren later zaten we daarom in de auto met Kishan, zijn vrouw, twee van zijn kinderen, een neefje, een nichtje, oma en ik. De dierentuin was piepklein, vol met lokale dieren en verder niet heel bijzonder, maar met kinderen naar de dierentuin is leuk in álle landen. Rijdend door Nickerie en omgeving wees Kishan me op een aantal prachtige villa's in aanbouw. "Bolletjes", merkte hij droogjes op. Ergens had ik gelezen dat op iedere dagelijkse vlucht van Paramaribo naar Amsterdam een geschatte hoeveelheid van 25-30 slikkers zitten. Kishan beweerde dat het er meer waren, sommigen bekend bij hem. De pakkans is groot (om van het risico op een geknapt bolletje maar niet te spreken), maar áls je het redt wacht thuis in Suriname een leven dat een stuk beter is dan toen je er wegging. Voor mensen waarvoor iedere dag een gevecht is om te overleven is het dilemma duidelijk. In ieder geval wordt er voldoende gedaan om potentiële slikkers te ontmoedigen en iedereen die het tóch in zijn hoofd haalt de stuipen op het lijf te jagen. De check-in op Zanderij voor de terugkeer naar Nederland begint drie uur van tevoren en behelst een gesprek met een chagrijnige douanier, een uitgebreide fouillering (in een kamertje dat dreigend "visitatie" heet), het compleet uitpakken van je handbagage (wat een klus op zich is met Surinaamse dames die vertrekken met voor de hele vakantie genoeg tupperware gevuld met maaltijden van thuis), het fotokopiëren van je paspoort en het scannen van alles dat los en vast zit. Aankomst op Schiphol is zo mogelijk nog intimiderender, omdat bij het verlaten van het vliegtuig de honden al in de slurf staan te wachten. Mijn verbazing (en verontwaardiging) groeide met de "persoonlijke gesprekken" met de douane, die bij mij gingen over mijn vakantie in Cuba (hij zag het stempel in mijn pas) terwijl mijn bejaarde (Surinaamse) buurvrouw werd ondervraagd over het salaris en de baan van haar dochter, die haar ticket had betaald. Ik snap dat de douane ook maar haar werk doet.... maar iéts klopt hier niet.
Naast de bolletjes was er ander groot nieuws tijdens mijn verblijf in Suriname. Nauwelijks een week voor mijn aankomst waren de prijzen van de olie zodanig verhoogd dat de kranten, taxi- en buschauffeurs het over vrijwel niets anders hadden. Minder auto's op de weg, duurder brood en hogere prijzen voor toeristen waren de eerste opvallende dingen. In eerste instantie had ik niet erg door wat er aan de hand was tot ik in de bus naar Nickerie het prijsverschil tussen vóór en na zag: een ritje dat de week ervoor nog 8,75 Surinaamse dollar kostte, was nu 13,10! En als je dat niet voor je lol, maar voor werk of familie moet betalen is dat een enorm verschil. De krant verhaalde over compensaties ("maar van welk geld?", vroegen mensen zich openlijk af), stakende leraren en rijstboeren en de grote vraag of na de zomervakantie (eind september) de scholen wel weer zouden kunnen beginnen. Nog afgezien van stakende leraren hebben deze namelijk te maken met leerlingen uit grote gezinnen, die soms van ver moeten komen..... en hoe moet dat betaald worden?

Naar het bos
Als ik ooit één understatement heb gehoord is het wel de aanduiding die Surinamers gebruiken voor de onmetelijke, ondoordringbare groene jungle die hun achtertuin vormt: "Het bos".... "Ben je al naar het bos geweest?"Natuurlijk ging ik! Jaw Jaw is een dorp van boscreolen (afstammelingen van de ontsnapte slaven), zo'n 4,5 uur rijden over een oncomfortabele weg en een dik uur varen vanaf Paramaribo. Naast het feit dat de weg ongeplaveid was, bestond de grond uit een knalrood-oranje stoflaag die de omgeving een aanzien gaf van oude foto's en mij en mijn medereizigers nog dagenlang rode oor- en neusgaten bezorgde. Het dorp maakte echter alles goed: het lag op een hoge heuvel, die uitzicht bood oven een prachtige stroomversnelling en we verbleven in kleine hutjes met bedden, klamboe en 's avonds licht tot de generator werd uitgezet. 's Ochtends stond ik vroeg op om te kijken naar het gemeenschapsleven in de stroomversnelling: de vrouwen die er hun was deden, de mannen die hun boot aan de praat probeerden te krijgen en de jonge jongetjes die er zwommen en die met hun gespierde, natte, donkere lijfjes en hun trots-stoere houding beeldschoon fotomateriaal waren (ware het niet dat de gemeenschap in het algemeen niét op de foto wilde). We zwommen in de stroomversnelling, met de jungle op de achtergrond en voeren met de korjaal (smalle, ondiepe boot) over de rivier naar andere dorpjes in de omgeving. En we wonnen langzaamaan het vertrouwen van de kinderen, die stiekem achter hun hutje tóch wel op de foto wilden. De laatste avond werd er muziek gemaakt door een groep jongens uit het dorp en dansten we tot we erbij neervielen; met blote voeten in het zand, onder duizenden sterren met tussen het getrommel door het geluid van bronstige brulkikkers. Een prachtig besluit van de reis....

En zijn het nou Latino's? Nee. Zijn het Hollanders? Al helemaal niet. Misschien is het eerder India. Of Indonesië. Of wellicht toch Afrika? Ik ben er nog niet uit....

zaterdag, mei 28, 2005

No es fácil (3) - Cuba



Het gaat allemaal veel te snel! Nog drie dagen en dan sta ik alweer op Schiphol en er valt nog zoveel te zien, te ontdekken en te schrijven. Dat schrijven zal ik jullie niet allemaal in één keer aandoen, waarschijnlijk laat ik nog wel weer een keer van me horen als ik weer terug ben en alles een beetje is bezonken. Voor nu: eerst een verhaaltje over Oriente, het Oostelijk deel van Cuba, waar het nog warmer is, de mannen nog warmbloediger (in elk geval laten ze nog meer van zich horen op straat) en waar de mensen nog onverstaanbaarder praten. En bovenal het deel van het land waar zich Cuba's tweede stad bevindt: Santiago de Cuba!

Mi Gran Hermano
Laat ik het maar gelijk zeggen: ik ben veliefd op Santiago! Op de heuvels, op de doorkijkjes door smalle steegjes, op de stijle trappen, op de zee en de bergen erachter, maar vooral op de Rumba's (feesten a lo Cubano) die de hele nacht kunnen duren. Het is veel minder een stadse stad dan je zou verwachten. Zoals in zoveel kleinere plaatsen in Cuba kent iedereen elkaar of blijkt iedereen op de één of andere manier familie van elkaar. Ook ik blijk in Santiago familie te hebben. Altijd gedacht dat ik enig kind was?! Niet dus! Mijn Cubaanse broer heet Alexis, runt een Casa in Santiago (waar ik verbleef dus) en is een enorme neger (zowel in de lengte als in de rondte) die veel grote gouden kettingen en hawaihemden draagt en die om de kleinste dingen in een onbedaarlijk aanstekelijk gegiebel uitbarst. In Santiago regelde hij CDs en sigaren, riep mannen met foute bedoelingen tot de orde (die niet wisten hoe snel ze hun excuses moesten aanbieden als ze mijn enorme lijfwacht zagen!) en belde me iedere dag in de plaats van mijn volgend bezoek, Baracoa, om even te weten hoe het was. Hij nam me een dag mee naar búiten de stad "a lo Cubano" (op z'n Cubaans: in stikvolle bussen en open vrachtwagens) om de basiliek van El Cobre te zien, waar de Virgen de la Claridad huist, door Johannes Paulus II zelf ingezegend als de beschermheilige van Cuba. Overal lagen briefjes en bedankjes in de vorm van babykleertjes, schooldiploma's, Olympische medailles en zelfs iets dat leek op een vlot (waarschijlijk is Florida bereikt!). Daarna aten we vis op Cayo Granma, een allercaraïbist eilandje, met veranda's en spelende kinderen in schooluniform en praatten we over politiek en de toekomst.

El Coro Madrigalista
Ook in Santiago, in het Carnavalsmuseum (Santiago heeft na Brazilië het beroemdste en volgens mensen hier natuurlijk het beste carnaval ter wereld) ontmoette ik Roberto. Roberto zingt en danst bij de groep die optreedt in het museum, maar hij mocht die dag niet meedoen. Hij had straf, omdat hij een dag naar het strand was geweest in plaats van op te treden. Hij nodigde me uit (of in eerste instantie was het misschien eerder: hij dáágde me uit) om een avond te gaan dansen in "El Coro Madrigalista" (ja, dat moest ik ook even opschrijven!). Dit gebeurde natuurlijk niet voordat Alexis Roberto op voorhand uitgebeid had gewaarschuwd, maar toen kon er toch echt gedanst worden.El Coro bleek een fantastische tent met Cubanen tussen de 16 en 96 die voor vijf peso entree (ik betaalde een dollar) op rijen stoeltjes zaten en een geweldige band van bejaarden, waarvan er één met gigantische jampotglazen. Iedereen danste met iedereen. Ik met Roberto, Roberto met zijn zus en ik met een een hoogbejaarde man die compleet uit zijn dak ging en die mij, toen een nummer onverhoopt niet werd afgemaakt, stevig om mijn middel vast hield in afwachting van een romantische bolero, tot Roberto me gekscherend kwam ontzetten. Op de dansvloer hadden Roberto en ik wel een "klik" en dat viel meer mensen op! Al na de eerste avond maakten verschillende mensen op straat wilde dansgebaren en opgestoken duimen als ze me zagen en na een aantal lessen in de woonkamer van Roberto's nicht viel een Nederlands reisgezelschap bijna om van verbazing toen ik ze na afloop van een dans in El Coro aansprak..."je bent Néderlands?!"... Toch leuk! Maar meer nog dan het dansen op zichzelf was het het hele sfeertje dat me deed genieten: een tandeloze, broodmagere dame een een verhaal begint over hoezeer ze haar kersverse geliefde mist; de bijna blinde "spreekstalmeester" (presentator) in El Coro die me komt vragen waar ik vandaan kom, zodat hij tussen twee nummers door officieel in de microfoon kan aankondigen dat er die dag "een vriendin uit Nederland in ons midden is"; een hele zaal vol mensen die spontaan in gezang uitbarst als er een bekend en geliefd nummer voorbij komt en als de tent sluit gaan we met Roberto's zus Leidis, diens man Tony (die ook de ober in El Coro is) en een onduidelijke tante eten in een peso-restaurant, om daarna gezamelijk op het centrale plein onder veel gezang, onderling geplaag en grappen, de laatste rum soldaat te maken.

Anne el jinetero
Dat gezelschap van Nederlanders in El Coro sprak ik overigens niet zomaar aan: ik had een missie! In vrijwel iedere grote stad in Cuba, maar Santiago net ietsje meer dan de rest, wordt je op straat aangesproken door Jineteros: jongens die je ergens mee kunnen helpen, iets kunnen regelen, of ergens nog wel een vriendje hebben dat... Soms gaat het zo subtiel dat je het nauwelijks doorhebt, maar je kunt er vanuit gaan dat de rekening van je Casa, of de prijs van de sigaren die je kocht, aanmerkelijk omhoog is gegaan, zodat degene die jouw deze "service" heeft verleent ook een graantje meepikt. Nu is mijn banksaldo deze reis nou ook weer niet zodanig afgenomen dat ik me ook in deze business moet begeven, maar tussen een groep van 20 Nederlanders moet je toch een klant kunnen regelen voor de danslessen van Roberto en Leidis? Niet dus, ik kan er niets van... Ondanks mijn subtiel (en iets minder subtiel) gepraat en gehint vertrokken de Nederlanders de volgende dag naar het zuiden, zónder danslessen. Jineteros zijn de mannen, maar er zijn ook jineteras. Meisjes die zich, voor een paar drankjes, toegang tot een disco, wat kleren of de andere fijne dingen van het leven (waar je zonder dollars in Cuba maar lastig aankomt) aan de arm van een buitenlander begeven. Cuba is geen Thailand, maar je merkt dat veel mannen speciaal voor deze speciale vorm van toerisme deze kant op komen. In Santiago zag ik twee afgrijselijke Duitsers op leeftijd, met ieder een bloedmooie Cubaanse aan de arm die hun dochter had kunnen zijn. Ze gedroegen zich lomp tegen de meisjes en de serveerster en ik kreeg zin om een glas limonade in hun uitpuilende shirt te mikken. Natuurlijk is niet iedereen zo: elders ontmoette ik een Italiaans-Cubaans stelletje waar ook meer dan dertig jaar leeftijdsverschil tussen zat. Hij behandelde haar als een prinsesje en wilde haar het liefst gelijk meenemen naar Turijn. Maar toch vraag je je af (ook al heb je dat recht niet) waar liefde ophoudt en "icky" begint. Volgens Fidel bestaat er geen prostitutie in Cuba. De Cubanen zelf zijn over dit onderwerp nog minder geneigd te praten dan over andere sociale onderwerpen. La Rumba de la calleOp één van mijn laatste dagen in Santiago nam Roberto me meer naar een Rumba de la calle: een Afro-Cubaans percussiespectakel, dat georganiseerd begint en dan spontaan en tot in de kleine uurtjes uit de hand loopt. De Rumba vond plaats in een redelijke achterafbuurt van Santiago, waar mensen van wijken verweg en dichtbij naartoe kwamen. Toen we aankwamen gebeurde er nog niet veel en stond er slechts een man (de "baas" van de Rumba) op een nogal gevaarlijke manier grote gloeilampen en geluidsapperatuur vast te knopen aan iets dat leek op loshangende electriciteitsdraden. Aan een huis hing alleen een bordje met "Sociaal Project - wijknummer zoveel "Rumba de la calle". Het geheel begon vrij bescheiden met een paar jongens die allerlei percussieinstrumenten bespeelden, maar het werd drukker en drukker, mensen zaten op de stoep, in portieken, op dakterrassen en in de dakgoot, verkochten zelfgemaakte koude pasta (erg vies) en de flessen rum gingen van hand tot hand (had ik al gezegd dat Cubanen ont-zet-tend veel drinken?). Roberto kende de mensen die in het huis tegenover de Rumba woonden en die bleven maar rum aanbieden (en in een huis zonder stromend water is daar makkelijker aan te komen dan aan water!). Ook ik kocht een paar flessen (á -weinig-) om uit te delen, vooral ook omdat het meisje van het huis waar we verbleven jarig bleek. We kregen enorme stukken vet varkensvlees om zo te eten en ik danste met de mooiste man tot nu toe: een jongetje met enorme ogen van een jaar of 4. Roberto zong en speelde met de band, die elkaar afwisselden op de verschillende instrumenten en die uit het hoofd nummers inproviseerden. Eén ervan werd opgedragen aan mij, wat me een enorm rood hoofd bezorgde, omdat door het karakter van een Rumba (voorzang en nazang) dan ineens een hele straat jouw naam staat te zingen! In het huis van de vrienden kwamen steeds meer mensen binnen. We hebben zelfs nog gedanst in de piepkleine woonkamer (oma met kleinzoon op schoot, opa met enorme buik zonder shirt en de dansleraar van de dansleraar van Roberto (van mijn dansleraar dus, kan je nagaan hoe oud die man was!) die zich aan me kwam voorstellen. Op het hoogtepunt van de Rumba stond iedereen buiten en ging er een heel stel mensen dansen in een speelse wedstrijd van tegen elkaar opbieden van dans en percussie. Ongelooflijk hoe deze mensen hun lichaam beheersen!
Binnen, midden in een salsanummer, viel ineens de stroom uit. Het was bepaald niet de eerste (noch de laatste) keer: aangekondigde of onaangekondigde "apagos" zijn een deel van de relatiteit in Cuba. Maar in zo'n buitenwijk is het dan ineens wel STIKKEdonker! Geluid en licht van de Rumba was ook weg natuurlijk, maar het trommelen en drinken ging vrolijk door bij het licht van een geparkeerde maquina (taxi). Natuurlijk hoorde je door de hele wijk mensen hard roepen en fluiten, vooral toen na een half uurtje alles weer terugkwam. Voor mij was het tijd om naar huis te gaan...

La despedida
De laatste dag in Santiago stond in het teken van afscheidnemen van de mensen daar. Ik at in het huis van Roberto, met Tony, Leidis, hun drie zussen en hun neefje in een wijk die kilometers uit het centrum van Santiago ligt. De huizen zijn duidelijk minder dan in het centrum, maar geen vergelijk met sloppenwijken in andere delen van Latijns Amerika. Bovendien betalen mensen hier maandelijks een huur van 9 pesos (30 dollarcent) per maand. Toch bleek eens te meer hoezeer deze mensen moeten "uitvinden" om het hoofd boven water te houden en er steeds weer presentabel uit te zien. Toen we het huis verlieten stond de hele familie op het balkon om me uit te zwaaien. Roberto en ik gingen terug naar het centrum om met Alexis de hele nacht op diens dakterras te zitten, in het gezelfschap van een grote fles rum en Yomayra, de vrouw van Alexis. We hielden niet op met praten tot beide heren op hun stoel in slaap waren gevallen en Yomayra en ik grappen maakten over "Het sterke geslacht". Wat een heerlijke mensen en wat zal ik ze missen!

Op het moment zit ik in Holguín, vanwaar ik morgen de nachttrein neem naar La Habana. Inmiddels heb ik ook een stop gemaakt voor een beetje natuur, in Baracoa, waar ik weer fantastische mensen heb ontmoet... maar daarover in de volgende mail [is er helaas noout meer van gekomen!]...Tot in Nederland!

maandag, mei 16, 2005

No es fácil (2) - Cuba



Het heeft even geduurd, maar ik ben er weer. Deze keer vanuit Santiago de Cuba, helemaal aan de oostkust van Cuba. Ik heb zoveel te vertellen dat dit vast weer een hele lange mail wordt, dus ga er maar goed voor zitten...

La serenata de Maximo
De laatste keer was ik gebleven in Trinidad, een beeldschoon stadje met een UNESCO-erfgoed-centrum. En het was HEET. Ik weet dat ik daar niet over mag klagen, ik heb jullie weerbericht gezien (hahaha...sorry!), maar het was geen weer om rond te lopen. De Casa particular waar we logeerden was geweldig: een enorm koloniaal huis dat -met meubels en al- na de revolutie ongetwijfeld is geconfisceerd en gegeven aan een familie die je, laten we het zo maar zeggen, normaal gesproken niet ziet in zo'n soort huis. Onze kamer was te mooi om waar te zijn: knalgele glimmende spreien, overal roze kunstbloemen, een tegelvloer met bloemen, roze vertilatoren, behang met chinese geishas en een wandkast vol roze flamego's. Het deed pijn aan je ogen. Daarnaast was de boel enigsinds in verval geraakt, wat onder meer betekende dat je, als je de wc doortrok, geen water meer in de douche had. Maar daar ging het natuurlijk allemaal niet om. Als er een reden is om naar Cuba te komen (naast het geschifte politieke systeem natuurlijk) is het de muziek. En in Trinidad vind je muziek op iedere straathoek. Dat mag je letterlijk nemen.
Op een bankje in het park kwamen Floortje en ik Maximo tegen, een muzikant op leeftijd die direct begon ons verhalen uit zijn jeugd te vertellen. Hij had een fotoboekje met foto's met toeristen van over de hele wereld en zijn zoon op twee-jarige leeftijd met een gitaar en voor we het wisten speelde hij een nummer voor ons over de stad Trinidad, op zijn gitaar uit de jaren 40. (Een stel toeristen hebben hem een nieuwe gitaar cadeau gedaan, maar die wordt alleen in het weekend bespeeld; hij is tezeer gehecht aan deze, die kale plekken op de klankkast heeft van het vele "drummen"). 's Avonds gingen we naar de Trova, om hem weer te zien. De Trova is zo'n plek die jarenlange tradities van Cubaanse "toubadours" mixt met bussenvol mensen uit all-inclusive hotels. Maximo vertelde over zijn eigen quintet, waarvan hij alleen nog rest, aangezien er reeds drie zijn overleden en de vierde "te triest" is om nog te spelen. We dronken mojitos en hij nam ons mee naar de gang waar foto's hangen van generaties Cubaanse muzikanten: vrienden van hem, nog in leven, overleden of vertrokken naar het buitenland (voor de muziek en/of de liefde) en daar hing hij zelf, met groep en een volle bos haar. Alle namen en data zaten nog gegraveerd in zijn hoofd. Hij begon zinnen met "Op 29 september 1963..." terwijl ik soms mijn best moet doen om te bedenken wat ik vorige week ook alweer deed....Na een klein uurtje nam hij ons mee naar buiten (Je zag de jonge mannen bij de ingang van de Trova denken: Twee Europese meiden, hoe doet die ouwe dat?!) om ons in te wijden in de traditie van de serenade. Gezeten op de stoep van de staatsslager (die volgens Maximo zijn overige tijd vult met het verkopen en nuttigen van drank) kregen Floortje en ik onze eerste (en gezien de Hollandse mannen waarschijnlijk de laatste) serenade. Het hele gebeuren was onwerkelijk mooi: die man met zijn oude gitaar en een stem waarin generatie na generatie Cubaanse traditie weerklinkt; die je na al zijn verhalen over de alfabetiseringscampagne, plattelandsfeesten en zijn grootvader, ineens weer ziet als een jongeman, puur doordat hij staat te spelen; op de achtergrond de gekleurde huizen van Trinidad, met daarboven een enorme sterrenhemel en zo nu en dan passerende mensen die een bekende strofe meezongen... Ongelooflijk!Bij terugkeer in de Trova signeerde Maximo zijn CD voor ons, met de langzame halen van iemand die pas op latere leeftijd heeft leren schrijven. Daarna was het weer tijd om van de muziek van zijn jongere collega's te genieten. En te dansen! Want toen ik hem eenmaal had gevraagd was hij niet meer te houden: vrijwel ieder nummer werd ik weer de dansvloer op getrokken, met als hoogtepunt een snel nummer waarbij hij een kreetje van plezier slaakte, opsprong en mij alle kanten van de lege dansvloer liet zien, gefotografeerd door twee toerbussen vol mensen met oranje hotelbandjes.
Op zondagochtend vertrok Floortje terug naar Havana (en El Salvador). Die laatste avond ben ik nog even naar de Trova gegaan om afscheid te nemen van Maximo. Erg leuk, want nu kreeg ik ook de kans zijn zoon te ontmoeten, die tweede stem zingt op de CD en die hevig gegeneerd ging doen, toen ik enthousiast riep dat ik hem met zijn twee jaar op de foto had gezien. Aan het eind van de avond liep Maximo, zoals iedere avond naar huis: een silouet om niet te vergeten: beetje krom, gitaar in tas op zijn rug, strooien hoedje en een met plastic tassen bekleed strooien mandje met zijn sambaballen, CDs en fotoboekje. Wat een man....

Los campesinos
De laatste dag in Trinidad ben ik gaan paardrijden door de Valle de los Ingenios. Een prachtig gebied dat Trinidad omringt, vol bananen, guave, tabak en mango's. Ik werd begeleid door Liuw, een echte jongen van het land, die bij de eerste de beste mangoboom ongeveer drie kilo mango's voor me uit de boom knikkerde en die nogal teleurgesteld keek toen ik die niet allemaal ging opeten. We stopten in een rivier om de paarden te laten drinken, iets dat waarschijnlijk het meest relaxte gevoel is dat je kunt hebben: totale stilte, overal vogels in het water en dat paard onder je dat staat uit te rusten. En tenslotte brachten we een bezoek aan een stel vrienden van Liuw, die in een klein huis met een veranda op een groot stuk land woorden. Door en rond het huis renden 3 honden, een kat en een stel kippen en er was ook een paard dat de hele tijd wegliep omdat niemand de moeite nam om het hek dicht te doen. De rum ging open (van die goedkope peso-rum die al je ingewanden wegbrandt), de kaarttrucks kwamen boven tafel en de muziek ging aan op een prehistorische cassetterecorder die nogal onvast klonk, maar waarbij je nog best kon dansen. De oude man op de veranda (gelooide kop en strooien hoed) werd steeds meer beschonken en hield maar niet op me te vertellen dat mijn handen veel te fijn waren om werk te verrichten, tot hij tenslotte ronkend op zijn stoel in slaap viel. Voor Liuw en mij was het tijd om terug te rijden naar de stad, maar niet voor ik had beloofd de volgende keer in Cuba toch vooral bij hen te logeren.

Vanaf Trinidad was het mijn bedoeling naar Ciego de Avila te gaan, een stadje waar werkelijk niets gebeurt (volgens de Lonely Planet dan). Leek me wel leuk, voor de afwisseling. Helaas bleek de bus stuk en na 5 uur lang koekjes eten en grapjes maken met de jongen van het busstation bleek deze helemaal niet meer te komen. Uiteindelijk daarom terecht gekomen in een ander stadje waar niets gebeurt: Santi Spiritus: een plein vol oude mannen met krantjes, een brug en een stoffig museum, meer was het eigenlijk niet. Ik had er ook de grootste kamer tot nu toe: een enorme slaapkamer, een eigen eetkamer, badkamer en zitkamer en drie balkons. Het geheel was 4x zo groot als mijn huis thuis. Na Santi Spiritus heb ik een paar dagen doorgebracht in Camaguay, een leuk koloniaal stadje waar ik continu de weg kwijt was omdat ze hier een uitzondering maakten op de voor mij zo makkelijke bouwstijl: normaal lukt het mij met de overzichtelijke stadsblokken nog wel om mijn weg te vinden, maar Camaguay bleek een verwarrende combinatie van kromme straatjes, slingerende wegen en heel veel leuke pleintjes. Ik ontmoette er Graciela, een journaliste met weinig werk (als je niet wilt schrijven wat de staat wil...) die me uitnodigde voor het eten en waar ik een kleine blik kreeg in het leven van iemand die rond moet komen van een peso-inkomen. Veel Cubanen hebben inmiddels op de een op andere manier wel toegang tot CUCs (het geld waarmee toeristen moeten betalen), maar voor hen die dat niet hebben valt het niet mee rond te komen. Gelukkig was er zeep en tandpasta uit Nederland en kreeg ik als dank een doosje bonen mee "zodat je moeder nog een Cubaanse maaltijd voor je kan koken" (Daar ga je, mam!).

Del Estado
De vorige keer vertelde ik al het een en ander over de staatswinkels. Het blijft iets om me over te verbazen. In de eerste plaats is het met de service natuurlijk niet best gesteld. Nog afgezien van 5 uur wachten op een bus die niet komt is het loskrijgen van informatie van iemand achter een loket hier een hele uitdaging: gemiddeld ontmoet je een verveelde blik, iemand die "het even moet navragen" (die eigenlijk ALLES moet navragen, blijkt eigenlijk), een duidelijke "Nee", of een zucht van berusting. De staatswinkels met hun bizarre assortiment (wat er voor zorgt dat ik tot nu toe in iedere casa exact dezelfde placemats en kunstbloemen heb gezien!), waar een chagerijnige juffrouw met 1 vinger eindeloos boven de toetsen staat terwijl haar collega doelloos door de winkel zwerft en een andere verveeld op een stapel mandjes haar nagels bestudeerd. Of de staatsrestaurants waar obers in rook opgaan als je ze een vraag stelt, waar de helft van de kaart er sowieso niet is en waar op de rekening geregeld mysterieuze niet-gekregen gerechten opduiken. In een restaurant in Trinidad vond ik een nietje (!) in mijn garnalen. Het leek me wel een leuk experiment om te kijken hoe de ober hier mee om zou gaan. De reactie: "Gevaarlijk he?" Om toch een beetje service te krijgen helpt maar een ding: flirten met de bediening! Je krijgt nog steeds eerder een vette knipoog dan je wijn, maar die houd je dan toch in ieder geval warm tot de eerste gang komt....

Het systeem waar ik nog steeds geen chocola van kan maken is het openbaar vervoer. Een grote verscheidenheid aan vormen van transport waar je als toerist wel, of juist geen gebruik van kan maken. Zo zijn er Camellos (voormalige vrachtwagens omgebouwd tot bus, met twee bulten): heel groot, heel vol, heel goedkoop en toegankelijk voor toeristen maar in het bezit van een volslagen onduidelijk reisschema. Er zijn Macinas, de jaren 50-wagens die officieel geen toeristen vervoeren, maar stiekem toch wel, omdat dat CUCs oplevert (en zo nu en dan een boete kost). Er zijn bicitaxi's (fietstaxi's) die ook geen toeristen mee mogen nemen, maar dat ook doen, wat af en toe een hoop gerace door achterafstraatjes oplevert onder het roepen van "Staat er politie verderop?" naar willekeurige voorbijgangers. En er zijn de Nederlandse bussen, die bij ons blijkbaar zijn afgeschreven, maar die hier door de Cubanen die ik sprak zeer luxe worden gevonden. Het enige dat vervelend is is een kapotte Nederlandse bus, omdat deze (met die kleine raampjes) net een oven worden. Voor mij blijft het hilarisch om midden door Havana een bus te zien rijden met bestemming "Arnhem, via Hoenderlo".

Dit is denk ik wel weer even genoeg voor nu. Er komt zo snel mogelijk weer iets jullie kant op!

dinsdag, mei 03, 2005

No es fácil (1) - Cuba



Mijn inschatting van het Cubaanse internet bleek aan de optimistische kant. Aangezien de gemiddelde Cubaan niet zomaar het internet op kan, blijken de internetcafés bepaald niet massaal aanwezig. Mocht je in een echt toeristenplaatsje zitten, zoals ik gisteren, dan kan het bovendien zomaar gebeuren dat de Cubaanse overheid om volslagen onduidelijke redenen de stekker (letterlijk?) uit een stel computers komt trekken. Maar ik loop op de zaken vooruit...

Vorige week woensdag landde ik in La Habana. Wat papierwerk bij de douane en een taxirit later stond ik in het huis van Carlos en Vivian, een gezellig Cubaans echtpaar, die me gedurende 6 dagen hebben voorzien van alles wat een mens nodig heeft, plus een paar gezellige avonden met een glas rum in de woonkamer. Twee dagen later arriveerde Floortje, een vriendin uit Nederland, die op het moment een paar maandjes onderzoek doet in El Salvador, en die me een weekje vergezeld. Tegen die tijd had ik hier en daar al uitgevonden dat mijn Latijnsamerikaanse referentiekader, de bril waarmee ik toch veel zaken hier bekijk, in veel gevallen absoluut niet toerijkend is.

Hay cosas y cosas
De eerste grote verschillen zijn op straat te vinden. Op beter gezegd: je vindt ze niét op straat! Waar je in andere delen van Latijns Amerika te maken krijgt met bedelaars, straatverkopers en op straat slapende kinderen, zie je hier niets van dat al. Een billboard langs de Cubaanse snelweg kopt trots: "Iedere dag slapen er in de hele wereld miljoenen kinderen op straat. Geen enkele daarvan is Cubaans.". En over die billboads gesproken: het totale gebrek aan reclame is ook nieuw: geen uithangborden, geen neon en geen geverfde huizen die bier, frisdrank of een bepaalde politieke partij aanprijzen. Bijna de enige verlichte borden zijn die van een bepaald ministerie of "H STA A V CO RIA S EMPRE" bovenop een enorm hoog (en redelijk afgetakeld) gebouw. Enorme markten waar je alles kunt kopen van kip tot haarclips, maken hier ruimte voor piepkleine agropecuarios waar mensen op beperkte schaal hun groenten en fruit kunnen verkopen en Dollarwinkels die bijna grappig zijn in hun assortiment. Tegenover mijn Casa Particular (plek waar je bij mensen thuis kunt overnachten, alternatief voor een (staats-)hotel) in Havana bevond zich La Epoca, een soort Cubaanse Bijenkorf. Gezien de lange rij voor de deur moest het hier gebeuren. Bij binnenkomst blijken er van de drie verdiepingen twee gesloten, omdat er simpelweg niets te verkopen valt. Op de begane grond zijn enkele delen te vinden waar specifieke zaken worden verkocht. Er is een redelijk grote ruimte waarin één kledingrek staat, met nogal uiteenlopende kledingstukken en enkle paren schoenen. Achterin een andere ruimte wordt zelfs iets verkocht dat lijkt op Fila-schoenen, maar waar de meeste Cubanen alleen naar komen kijken. De supermarkt in de kelder heeft ook een apart inkoopbeleid: Véél drank (rum, water, frisdrank), rijen en rijen vol ham in blik, tomatenpuree en olijven, een vrieskist met een paar ondefinieerbare stukken vlees en een koelkast met een paar pakken houdbare melk. Dat wordt een interessante maaltijd....Dat nog wel meer dingen niet helemaal hetzelfde waren als ik was gewend, ondervond ik de dagen erna...

Viva Fidel
Havana is prachtig, met al zijn opgeknapte en vervallen gebouwen (en eigenlijk dat laatste soms iets meer dan het eerste), opgeknapte en vervallen autos en vooral de Cubanen zelf. Vooral daarom draaide het bezoek om Havana loor mij eigenlijk bijna alleen om één ding: 1 mei, "Día de los Trabajadores" (Dag van de Arbeid). De dag van Fidels beroemde urenlange speeches en de dag dat alles in Havana dat zich enigszinds kan voortbewegen, geacht wordt aanwezig te zijn op de Plaza de la Revolución. Al tijden van tevoren werd men via kranten en borden op staat opgeroepen "solidair" te zijn en toch vooral te komen. Er zouden "historische" uitspraken worden gedaan, die natuurlijk ook te maken hadden met de recentelijk aangezwengelde liefdesrelatie met Venezuela. Enkele uren na mijn aankomst in Havana landde namelijk één van de weinige mensen ter wereld die het recht heeft Fidel aan te spreken met : Hugo Chavez, de Venezolaanse president waar de VS óók niet zo blij mee is. Waar de VS vooral druk is met het landen binnenhalen voor haar ALCA (een vrijhandelszone voor geheel Amerika, zónder Cuba natuurlijk) hebben Hugo en Fidel vorige week een eigen accoord opgesteld: De ALBA, het "Bolivariaans alternatief" voor de vrijhandelszone (en die ene letter verschil is natuurlijk geen toeval). Enkele dagen voor 1 mei had Carlos mijn interesse al gespot en vroeg me of ik zin had naar Fidels speech over de ALBA en Venezuela op televisie te kijken. Ik werd met ventilator en een rumcola geïnstalleerd op de kamer van oma (de moeder van Carlos), waar de enige televisie stond. Hoe je ook over Fidel moge denken: de man kán speechen! Het verhaal is natuurlijk veel te lang, maar wordt slim gelardeerd met anekdotes en stukken uitleg (en, toegegeven, met begrippen als imperialisme, terrorisme en solidariteit) die het hele verhaal zeker niet droog maken. Als hij het heeft over de meubels die Venezuela Cuba zal brengen wijdt hij uit over een geweldig Venezolaans matras dat Chavez hem liet zien, dat er zó aanlokkelijk uitzag dat el presidente en hij er toch echt even op moesten gaan zitten (camera op Chavez). Je ziét ze zitten met z'n twee! Ondertussen kwam Carlos informeren of ik een kussen nodig had: "...want dit duurt nog wel even!".Op de vroege ochtend van 1 mei trokken zo'n 1,3 miljoen mensen vanuit alle hoeken en gaten van Havana (en ver daarbuiten) naar de Plaza de la Revolución. Die enorme stoet te zien, met kinderen in schooluniformen, studenten in rode shirts en bergen Cubaanse vlaggetjes was geweldig. Naarmate de stoet dichterbij de Plaza werd versterkt door honderden bussen en open trucks vol mensen uit de provincie werd het regelrecht kippenvel: wát een mensenmassa! Rond half zeven s ochtends vonden Floortje en ik een plekje naast een moeder en dochter, die zich onmiddellijk over onze tassen ontfermden en met wie we chips en mango's deelden. De eerste 2,5 uur bestonden uit wachten, waarbij het steeds warmer en drukker werd. Erg comfortabel was het niet, maar het mensen kijken was geweldig. Overal zag je shirts met leuzen, mensen op elkaars nek in een poging wat van het podium te zien en kinderen die van de stokjes van de massaal uitgedeelde vlaggetjes met engelengeduld stapels maakten om op te staan. Voor de hoofdact moesten we ons heenworstelen door een Salvadoriaans politicus, die niet de verbale kwaliteiten van Fidel had. De verveling sloeg toe, maar toen er een rapband ging optreden werd iedereen weer erg enthousiast. Het werd even duidelijk dat de prioriteit voor veel mensen eerder bij muziek, dan bij de socialistische solidariteit lag! Maar toen werd Fidel aangekondigd: groot applaus natuurlijk, veel gezwaai met vlaggen en een opgewonden "daar issie, daar issie!". Zelfs schoolkinderen klommen op elkaars nek om een glimp te kunnen opvangen, iets dat ik onze eigen Jan Peter nog niet voor elkaar zie krijgen. De speech hebben we niet tot het einde uitgezeten, maar de hele ochtend was zeer de moeite waard.

Orejas por todos lados
De eerste stop na Havana was Viñales, een klein dorpje in de provincie Pinar del Rio, in het westen. Het dorpje is zo schattig klein dat iedereen elkaar kent, we hadden er een prachtig Casa Particular met een eigen veranda, waar we het halve dorp aan ons voorbij konden zien trekken en we hebben een dag fietsend doorgebracht door het prachtige landschap dat gekenmerkt wordt door Mogotes, vreemdgevormde bergen en veel palmbomen, kleine boerderijtjes en boeren die hun akker ploegen. Wat een rust, zo na Havana! Bovendien kregen we in Viñales een kijkje in de keuken van het ándere Cuba. Wanneer je de taal niet spreekt, niet bijster politiek geïnteresseerd bent en vooral in hotels en restaurants verblijft moet het niet moeilijk zijn Cuba voor het paradijs aan te zien. Natuurlijk is het duidelijk dat het gaat om een solialistische staat, maar de huizen worden opgeknapt en met een glas rum en altijd zon, ziet een rij mensen die uren wachten voor een winkel er lang niet zo rot uit als in de grauwe regen van, pak 'm beet, Polen in de jaren 70... Het eerste signaal was het enorme papierwerk dat samenhangt met het hebben van een Casa Particular. Onmiddelijk bij binnenkomst moeten we steeds ons paspoort geven voor een ontzettende papierwinkel. Het feit dat Flootje enkele dagen later in dezelfde casa kwam logeren, zorgde voor hoofdbrekers bij Carlos en Vivian en toen we een Australische jongen uitnodigde voor een drankje op onze veranda in Viñales, moest hij al zijn gegevens opschrijven voor het geval er een controle kwam. De volgende dag hadden we een gesprek met een tweetal vrachtwagenchauffeurs, op een terras net buiten Viñales. De mannen hadden ons een drankje aangeboden en vroegen naar onze reis. Ze vonden dat we erg fortuinlijk waren uit Europa te komen, waar je zomaar reizen kunt als je daar zin in hebt "Want wij kunnen dat niet". De man weidde nog even uit over dit onderwerp, maar toen de ober aan de tafel naast ons ging zitten hield hij na een snelle blik op met praten. Er werd meegeluisterd! Hoezeer er werd meegeluisterd bleek toen Floortje niet op een bepaald woord kon komen en de ober aan de tafel naast ons haar droogjes aanvulde. We keken elkaar stomverbaasd aan. Toen we even later een opmerking maakten over de mevrouw van ons huis, die die avond kreeft voor ons zou koken werden we met een handgebaar het zwijgen opgelegd: Particulieren, zoals Casas Particulares, mogen slechts kip en varkensvlees koken voor hun gasten. Kreeft, vis en andere luxe zaken zijn voorbehouden aan staatsrestaurants. Onze huisbazin had een enorm risico gelopen en op de zwarte markt voor ons een kreeft gekocht. Bij ontdekking was ze niet alleen haar vergunning kwijtgeraakt, maar had ze een boete van enkele duizenden dollars moeten betalen. Tijdens het eten van de kreeft ging de deur van ons huis dan ook dicht... er zou eens iemand argeloos binnenlopen... Ondanks ons schuldgevoel smaakte de kreeft fantastisch! Kleine zaken kosten soms onnoemelijk veel moeite hier. Een taxi die ons naar Trinidad zou brengen vertrok uiteindelijk 2,5 uur later, omdat álle taxis uit het dorp de avond ervoor plotseling werden opgeroepen voor een controle door de politie. Geen veiligheidscontrole, maar een controle van het papier en de stempels. Maar tot noch toe wegen de Cubanen en het prachtige land er zéker tegenop (maar wij wonen hier niet...).
We hebben twee heerlijk avonden gedanst in Viñales, met de beste dansers die ik ooit heb gezien en we hebben een volle dag doorgebracht op Cayo Jutía een wit-wit strand met de blauwste blauwe zee, waar we de hele dag konden liggen, lezen en zwemmen terwijl we in 6 uur misschien 5 mensen voorbij zagen komen.
Nu zijn we in Trinidad, wat Floortjes laatste stop is en waarna ik weer verder naar het oosten ga. Mocht ik daar weer een internetcafé treffen dan laat ik zeker meer van me horen!

zaterdag, februari 05, 2005

Walk with an Egyptian - Caïro in 8 dagen



Cairo wordt ook wel de Moeder van het Midden Oosten genoemd.
Hoewel ik te weinig van het Midden Oosten ken om daarover iets te kunnen zeggen, lijkt het wel of de hele wereld er samen komt. De verschillende wijken zijn al een wereldreis op zichzelf. Downtown, waar mijn geweldige hotel (met de griezeligste horrorlift aller tijden) zich bevond is een aaneenschakeling van schoenenwinkels (veel glitter dit jaar), kebab- en baklavatentjes en posters van Egyptische filmhelden. Het is er druk vanaf 's ochtends zeer vroeg en 's avonds vind je er massa's mensen die langs de verkopers van koranteksten, sokken en tissues flaneren, terwijl de lokale jeugd hand in hand en soms in niqaab, rondjes loopt door het winkelcentrum van 6 verdiepingen. En dan is er het verkeer, dat nergens zo chaotisch is, zo toetert, zo stinkt en zo levensgevaarlijk is als juist hier. Het principe van drie-is-stiekem-zesbaans kende ik al, en ezelkarren in op de rondweg van een stad met 16 miljoen mensen verbaast me ook niet meer, maar de ware doodsverachting waarmee Cairese voetgangers de weg oversteken is verbluffend. Nadat hotelgenoot Ron (Schots) en ik reeds een kwartier op de vluchtheuvel van een gigantische weg vlakvoor het Egyptisch museum stonden, omdat we simpelweg geen enkel gat zagen in de stroom taxi's en bussen, diende de oplossing zich aan: Egyptians! Het principe is simpel: ga stroomafwaarts staan van één (liefst meerdere) lokale voetgangers en ren als zij rennen! Succes gegarandeerd, Walk with Egyptians....

"US, bááád!"
In mondain Zamalek hebben vrouwen mobieltjes in plaats van hoofddoeken. Je vindt er rijen ambassades, dure winkels en koffiebarretjes naar Amerikaans model. Het lijkt een werelddeel weg van de islamitische wijk, die al bij het overvliegen bij aankomst voor redelijke stress van mijn kant zorgde: één grote kluwen bruinige gebouwen, met overal stof en kronkelende miniweggetjes. Mijn talent voor verdwalen kennende, vreesde ik hier nooit meer uit te komen. Dat verdwalen bleek inderdaad geen probleem! Al binnen 5 minuten had ik geen benul meer waar ik was, en de weg vragen blijkt een groot probleem als de meeste passerende vrouwen geen woord engels spreken en de meeste mannen je net iets te graag zélf begeleiden. Gelukkig zijn er altijd nog taxi's....Desondanks bleek de islamitische wijk bijzonder de moeite waard. De bruine stofzooi bleek van dichtbij massa's prachtig vervallen moskeeën en andere gebouwen te verbergen en een geweldige straatmarkt met loslopende kippen, mobiele sapverkopers, slagers die -al rokend- op straat enorme koeien slachtten, fietsende jongens met grote broodmanden op hun hoofd en op iedere straathoek sheeshah (waterpijp)-rokende mannen. Ook mooi was de enorme Al-Azhar-moskee, waar ik (na drie keer bevestigt te hebben dat ik niet, nee echt niet uit Amerika kwam "US, bááád!") een rondleiding kreeg van de conciërge. De man was zelf zó enthousiast over zijn eigen moskee dat ik verplicht een heel rolletje foto's nam, om hem er van te overtuigen dat ik het allemaal net zo prachtig vond als hij. Omdat Al-Azhar ook een bekende universiteit herbergt zie je overal, in kleine zaaltjes, maar ook gewoon midden in de moskee, mensen studeren en in groepjes discussiëren, wat het geheel een mooie sfeer geeft. Bij mijn vertrek kreeg ik van mijn gids een boekje over de tolerantie van de Islam. Hoe actueel!

"Are you feeling watched?"
In de islamitische wijk ligt ook de citadel, waar een prachtige moskee staat en vanwaar je een geweldig uitzicht hebt over de stad. Niet dat ik een kans kreeg daar rustig van te genieten overigens....Ook naar de citadel was ik samen met Ron gegaan. Gezellig, en het scheelt een hoop tijd wanneer je met iemand bent die nog enig gevoel voor richting heeft. We hadden slechts één ding verkeerd gedaan: de citadel op vrijdag (voor moslims zoiets als onze zondag) blijkt een geliefd uitje voor scholen.... véél scholen! Na bij de ingang al zo'n beetje doof geschreeuwd te zijn door schoolklassen vol "What's your name?" krijsende kinderen, bleek dit eenmaal binnen nog maar het begin: Drommen kinderen, letterlijk tientallen, die zich om ons heen verzamelden, om erachter te komen hoe we heetten, waar we vandaan kwamen en hoe oud we waren (waarna het engels meestal was uitgeput), schoolmeesters en kinderen die met mij op de foto wilden, ouders die me hun baby's in de armen drukten voor een foto en schooljuffen die wanhopig probeerden hun klassen in het gareel te houden. Het leek wel of ze nog nooit een toerist hadden gezien en Ron en ik grapten dat dit waarschijnlijk was zoals Madonna moet voelen. Gezeten op een muurtje boven de ingang zagen we honderden kinderen binnenkomen die naar ons zwaaiden en joelden, ondertussen vanaf de andere kant aangestaard door een groep kinderen die inmiddels door hun voorraad engelse zinnen heen was: "Are you feeling watched in any way?" "No, why?"

Of lazy camels and sexy underwear
En natuurlijk was er een absoluut verplicht bezoek. Bij aankomst had de piloot al een prachtig ererondje gedraaid boven de piramides van Giza en op de derde dag besloot ik ze ook eens vanaf de grond te bekijken. Aangezien de piramides vrijwel ín de stad liggen was dat een kwestie van een taxi, hoewel ik de piramidefoto op de kaft van de Lonely Planet nodig had om de chauffeur duidelijk te maken dat ik niet naar "Hotel The Piramids" moest ("No, these piramids!"). Naast de oudste toeristische attractie ter wereld ligt een vrij omvangrijke arme wijk, vol mensen die op de één of andere manier hun levensonderhoud verdienen met de piramides. Je vindt er papyrusboekenleggerverkopers, plasticpiramideverkopers en echtegyptischeparfumverkopers en jongens als Mohammed (natuurlijk!) die toeristen begeleiden op paarden en kamelen. Ik begon de ochtend vroeg op de rug van een paard, keihard galopperend door de woestijn, wat op zichzelf al een adembenemende ervaring was (letterlijk en figuurlijk). Het was vrij heiig, wat de woestijn een volslagen uitgestorven aanblik gaf (hoewel het dat vast niet was). Hierdoor, en door de gesprekken met Mohammed zag ik de eerste piramide pas toen we er al bijna tegenaan reden. Met een waterig zonnetje en een paar mistwolkjes eromheen lag hij daar enorm en oud te zijn. Een onverstoorbaar voorbij golvende kameel maakte het perfecte plaatje af. Het was tijd het paard in te ruilen voor een kameel, om de nog vrij onbezochte piramides van Abu Sir, meer naar het zuiden, te bezoeken. De kameel had liever rustig thuisgebleven en liet dit regelmatig middels luid gebrul weten. Onderweg werd er met kameel en al midden in Giza-wijk gestopt voor wat inkopen. Brood, kaas en sigaretten werden aan de voet van de piramides in een kleine hut gedeeld met twee "bewakers" die hun ogen uitkeken naar onze vreemde delegatie. Omdat je Abu Sir nog kunt beklimmen biedt het een prachtig rustig uitzicht over de woestijn en de rand van de stad, met een vreemde abrupte overgang tussen het groen en het woestijnzand. Ongelooflijk dat dit alles bijna bovenop die enorme mierenhoop van 16 miljoen ligt! Op de terugweg waren wij de kameel net zo zat als hij ons. Mohammed stuurde het heftig protesterende beest zonder pardon de wijk in, om te stoppen voor een klein winkeltje. De kinderen in de straat wisten niet wat ze spannender vonden: Wie durft het dichtst bij de kameel? Of wie durft het eerst wat de zeggen tegen de blonde toeriste? De kameel werd weggebracht door de jongen van de winkel, terwijl ik met Mohammed thee ging drinken bij zijn broer, die met zijn vrouw en zoontje boven de winkel woonde. Enkele kopjes mierzoete thee later werd ik door schoonzus meegetroond naar haar slaapkamer. Engels blijkt niet nodig voor een beetje girl-bonding: binnen de kortste keren had ze mij gehesen in een lang gewaad en hoofddoek en was ze haar hele kledingkast aan het uitpakken om alles te laten zien. Waar ik vooral om moest lachen was de massa ontzettende sexy onderjurkjes in rood en zwart kant die zich onder de bedekkende dameskleding blijken te bevinden! Hoe het ook zij: de gastvrijheid was ongekend. De familie had me het liefst direct uit het hotel gesleurd en bij hen ondergebracht, maar dat vond ik toch wat te ver gaan. "De volgende keer dan maar?"

"Look, Shoes from Sudan!"
Als ik de drukte van de stad even helemaal had gezien, was er altijd de mogelijkheid een tripje naar buiten de stad te ondernemen. Het hotel regelde een betrouwbare chauffeur/gids voor me en gáán....Een prachtige trip was die naar de oase van Al-Fayoum, zo'n 70 kilometer ten zuiden van de stad. Een groter contrast met de stad was nauwelijks denkbaar: nadat je de militaire checkpoints bent gepasseerd (Egyptenaren zijn als de dood voor een nieuwe aanslag op toeristen, die hun meest waardevolle inkomstenbron behoorlijk de das om zal doen) opent zich de eindeloze, lege woestijn. Met Marco Borsato op de achtergrond, want natuurlijk had Sameh, mijn gids, een Nederlandse vriendin. De oase was prachtig: geweldige uitzichten van mensen op het land aan het werk, sinaasappels plukkend, op de rug van een ezel of een os opjuttend die rondjes liep om een maalsteen. Ook mooi: de felle kleurencombinaties van gele zandduinen, groene velden en een helblauw meer. Een absoluut hoogtepunt voor mij was mijn bezoek aan de kamelenmarkt van Birqash, net buiten Cairo. Hier worden kamelen verkocht na lange reizen vanuit Aswan of soms zelf helemaal uit Sudan. Omdat we veel te vroeg en in het stikdonker arriveerden gaf mijn chauffeur me een kussentje en de opdracht om nog even een poosje te slapen. Maar als je overal om je heen het geschuifel van kamelen hoort en ze af en toe ziet afsteken tegen de opkomende zon valt dat niet mee! Blijkbaar was het toch even gelukt, want toen ik me na anderhalf uur meldde bij de toegangspoort was er grote hilariteit onder de enorme woestijnmannen: "You!", prikte er één lachend in mijn borst, "you sléép!". Gelach! Ja, ja, bekende ik schuchter, "me, sleep!". Het bleek een geweldige introductie. De diervriendelijkheidsprijs zullen ze niet krijgen in Birqash: de kamelen worden zonder veel gedoe in pick-ups geramd en tijdens onderhandelingen niet bepaald zachtzinnig heen en weer gepord. Ik wist het van tevoren en had me voorgenomen me er niet door te laten weerhouden. Geen andere toeristen en niets om me te verkopen ("Maybe small camel?") bleek het recept voor veel vrolijke gesprekjes en fotomomenten met de verkopers. Verkoper Mohammed (weer een andere) nodigde me uit op de thee, die we dronken terwijl hij me uitlegde hoe je een goede kameel onderscheidt van een slechte en (op mijn verzoek) vertelde over Sudan. "Het is er prachtig. Wil je mee?" Na mijn beleefd bedanken wees hij op zijn schoenen: "Look! Shoes from Sudan!" Ik wees hem op mijn Puma's: "Look! Shoes from the US!" Moppentappen met woestijnmannen.....

"In sh'allah!"
Van andere reizigers naar Arabische landen had ik al gehoord van de Arabische variant op "Mañana". "In sh'allah" betekent zoveel als "Als Allah het wil" en is het bijna magische antwoord op bijna alles. "Dus we gaan om zeven uur weg?" "In sh'allah!" "Is er morgen nog een kamer vrij? "In sh'allah!". Dat er ook vóórdelen zitten aan deze toverspreuk bleek toen mijn pinpas onverhoopt uit iedere mogelijke pinautomaat werd gespuugd en ik twee dagen lang mijn hotel niet kon betalen. Mustafa, de schele receptiejongen deed er niet moeilijk over: "Geef het morgen maar als het dan is gelukt, In sh'allah!".In Egypte zegt men dat je ooit terug zal komen in het land wanneer je eenmaal water hebt gedronken uit de Nijl. Volgens Sameh, met wie ik samen met Ron mijn laatste avond vierde, was water uit de kraan ook goed. Uiteindelijk komt dat ook uit de Nijl tenslotte.... We hebben er met veel enthousiasme op geproost. Met of zonder Nijlwater is er genoeg om voor terug naar Egypte te gaan: om de door Sameh beloofde zonsopgang in de Sinaï te zien, om nog een keer thee te drinken bij de familie van Mohammed, om nog eens zo'n hele tafel overheerlijke mezze te verorberen, voor nog meer uitzichten vanaf eeuwenoude bouwwerken, over eindeloos woestijnzand en vooral om nog meer mee te maken van niet alleen het drukbezochte Egypte van meer dan 4000 jaar oud, maar juist ook dat ándere, minstens zo boeiende Egypte van nú.

Ik zal zeker terugkomen, In sh'allah!